Which language do you want to learn?

Which language do you want to learn?

Superlative Exercises For Dutch Grammar

Polishing French language proficiency with grammar exercises 

In Dutch grammar, the superlative form is used to highlight the highest degree of a particular quality or characteristic when comparing multiple subjects. Just like in English, Dutch superlatives are often formed by adding the suffix “-st(e)” to the adjective. When using the superlative in a sentence, it’s important to note that the word “het” (the) should be placed before the superlative, and the word “van” (of) should be placed after it. In this exercise, we will practice forming and using the superlative in Dutch grammar.

Exercise 1: Formation of Superlatives

1. Johan is *de slimste* (smartest) van de klas.
2. Dit boek is *het interessantste* (most interesting) dat ik ooit heb gelezen.
3. Ons team heeft *de snelste* (fastest) lopers.
4. De Eiffeltoren is *het hoogste* (tallest) bouwwerk in Parijs.
5. Hij heeft *de zwaarste* (heaviest) koffer van ons allemaal.
6. Mijn moeder maakt *de lekkerste* (tastiest) pannenkoeken van allemaal.
7. De zomer is *het warmste* (warmest) seizoen.
8. Mijn broer is *het jongste* (youngest) kind in onze familie.
9. Hij heeft *de moeilijkste* (most difficult) taak op zich genomen.
10. De mannen werken *het hardste* (hardest) van iedereen.
11. Deze soep is *het zoutste* (saltiest) die ik ooit heb geproefd.
12. De stad heeft *de duurste* (most expensive) appartementen in het land.
13. Mijn gitaar is *het goedkoopste* (cheapest) model in de winkel.
14. Zij heeft *de langste* (longest) benen in het modelteam.
15. Hij is *het rijkste* (richest) man in de stad.

Exercise 2: Usage of Superlatives

1. Dit is *het best* (best) restaurant dat ik ken.
2. Zij zingt *het mooist* (most beautiful) van alle zangeressen.
3. Mijn vriend is *het sterkst* (strongest) in onze groep.
4. Hij heeft *het minst* (least) zin om te studeren.
5. Zij is *het meest* (most) ervaren in ons team.
6. Onze docent spreekt *het duidelijkst* (clearest) van allemaal.
7. Hij is *het grootst* (biggest) fan van deze band.
8. Mijn zusje is *het kleinst* (smallest) in onze familie.
9. Dit huis heeft *het minst* (least) kamers van allemaal.
10. Hij is *het meest* (most) behulpzaam van alle broers.
11. De winters zijn *het koudst* (coldest) in het noorden.
12. Dit gerecht is *het pittigst* (spiciest) van alle keuzes.
13. Dit park heeft *het meest* (most) indrukwekkende landschap.
14. Mijn baas is *het minst* (least) geduldig van alle managers.
15. Zij is *het meest* (most) geliefd bij haar collega’s.

Talkpal is AI-powered language tutor. Learn 57+ languages 5x faster with revolutionary technology.

LEARN LANGUAGES FASTER
WITH AI

Learn 5x Faster