Reflexive verbs in Dutch grammar are verbs that indicate the subject is performing the action on themselves. They are often used to express emotions, self-care, and daily routines. In Dutch, reflexive verbs are formed by adding a reflexive pronoun, such as “zich” or “me”, before the verb conjugated in the appropriate tense. Some common reflexive verbs in Dutch include “zich wassen” (to wash oneself), “zich voelen” (to feel), and “zich herinneren” (to remember). In this exercise, you will practice using reflexive verbs in Dutch sentences.
Exercise 1: Fill in the blanks with the correct Dutch reflexive verbs
1. Ik *was* (wash) me iedere ochtend.
2. Zij *voelt* (feel) zich niet goed vandaag.
3. Wij *herinneren* (remember) ons dat moment nog goed.
4. Jij *verveelt* (bore) je op het werk.
5. Hij *schaamt* (shame) zich voor zijn fouten.
6. U *bemoeit* (interfere) zich te veel met anderen.
7. De kinderen *gedragen* (behave) zich goed tijdens de les.
8. Zij *verzorgt* (take care) zich goed na de operatie.
9. Hij *verbaast* (surprise) zich over de resultaten.
10. Mijn moeder *maakt* (worry) zich zorgen over mij.
11. Jij *klaagt* (complain) je nooit over het weer.
12. Wij *verheugen* (look forward) ons op de vakantie.
13. Ik *haast* (hurry) me om op tijd te zijn.
14. Zij *verontschuldigt* (apologize) zich voor het ongemak.
15. De kat *krabt* (scratch) zich achter de oren.
2. Zij *voelt* (feel) zich niet goed vandaag.
3. Wij *herinneren* (remember) ons dat moment nog goed.
4. Jij *verveelt* (bore) je op het werk.
5. Hij *schaamt* (shame) zich voor zijn fouten.
6. U *bemoeit* (interfere) zich te veel met anderen.
7. De kinderen *gedragen* (behave) zich goed tijdens de les.
8. Zij *verzorgt* (take care) zich goed na de operatie.
9. Hij *verbaast* (surprise) zich over de resultaten.
10. Mijn moeder *maakt* (worry) zich zorgen over mij.
11. Jij *klaagt* (complain) je nooit over het weer.
12. Wij *verheugen* (look forward) ons op de vakantie.
13. Ik *haast* (hurry) me om op tijd te zijn.
14. Zij *verontschuldigt* (apologize) zich voor het ongemak.
15. De kat *krabt* (scratch) zich achter de oren.
Exercise 2: Fill in the blanks with the correct Dutch reflexive verbs
1. De jongen *plast* (pee) zich in bed.
2. Het meisje *bereidt* (prepare) zich voor op haar examen.
3. Jullie *genieten* (enjoy) je van de vakantie.
4. Ik *besef* (realize) me hoe belangrijk het is.
5. Zij *ergert* (annoy) zich aan het lawaai.
6. Wij *ontspannen* (relax) ons na het werk.
7. Jij *scheert* (shave) je elke dag.
8. De hond *kwijlt* (drool) zich als hij eten ruikt.
9. De toeristen *verwonderen* (wonder) zich over de schoonheid van de stad.
10. Ik *bedenk* (think) me dat ik mijn sleutels ben vergeten.
11. Mijn vriendin *meldt* (report) zich ziek op het werk.
12. Wij *concentreren* (focus) ons op onze studie.
13. Jij *kamt* (comb) je haar voor het slapengaan.
14. Hij *betreurt* (regret) zich zijn beslissing.
15. U *ontwikkelt* (develop) zich in uw carrière.
2. Het meisje *bereidt* (prepare) zich voor op haar examen.
3. Jullie *genieten* (enjoy) je van de vakantie.
4. Ik *besef* (realize) me hoe belangrijk het is.
5. Zij *ergert* (annoy) zich aan het lawaai.
6. Wij *ontspannen* (relax) ons na het werk.
7. Jij *scheert* (shave) je elke dag.
8. De hond *kwijlt* (drool) zich als hij eten ruikt.
9. De toeristen *verwonderen* (wonder) zich over de schoonheid van de stad.
10. Ik *bedenk* (think) me dat ik mijn sleutels ben vergeten.
11. Mijn vriendin *meldt* (report) zich ziek op het werk.
12. Wij *concentreren* (focus) ons op onze studie.
13. Jij *kamt* (comb) je haar voor het slapengaan.
14. Hij *betreurt* (regret) zich zijn beslissing.
15. U *ontwikkelt* (develop) zich in uw carrière.