Questions in Dutch grammar are essential for learners to be able to engage in conversations and ask for information in the Dutch language. Dutch questions can be formed by using various interrogative words, verb conjugation, and word order. These exercises aim to improve the learner’s ability to create simple questions in Dutch, enhancing their grammar and communication skills in the language.
Exercise 1: Fill in the blanks with the correct interrogative word
1. *Waar* (Where) is de bibliotheek?
2. *Wat* (What) eet je vanavond?
3. *Hoe* (How) gaat het met je?
4. *Wanneer* (When) begint de film?
5. *Wie* (Who) heeft dit boek geschreven?
6. *Waarom* (Why) kom je niet naar het feest?
7. *Welk* (Which) tijdschrift lees je nu?
8. *Hoeveel* (How many) kopjes koffie drink je per dag?
9. *Waar* (Where) ga je op vakantie?
10. *Wie* (Who) is je favoriete zanger?
11. *Wat* (What) is je lievelingskleur?
12. *Hoe* (How) laat is het nu?
13. *Wanneer* (When) vertrekt de trein?
14. *Waarom* (Why) ben je zo laat?
15. *Welk* (Which) boek heb je het laatst gelezen?
Exercise 2: Fill in the blanks with the correct verb form in Dutch
1. Wat heb je *gedaan* (do) vandaag?
2. Hoe laat *begint* (begin) de les?
3. Waar *staat* (stand) de fiets?
4. Wanneer *komt* (come) Peter terug?
5. Wie *heeft* (have) mijn pen gepakt?
6. Hoeveel geld *kost* (cost) deze trui?
7. Wat *doe* (do) jij vanavond?
8. Waar *woon* (live) jij?
9. Hoe *heet* (be-called) deze stad?
10. Wanneer *gaat* (go) de winkel open?
11. Wat *zin* (mean) dit woord?
12. Hoeveel *wegen* (weigh) de aardappelen?
13. Wie *is* (be) jouw beste vriend?
14. Waarom *ben* (be) je niet gekomen?
15. Hoeveel tijd *heb* (have) je nodig?