1. Als ik genoeg geld *had* (have), zou ik een huis kopen.
2. Als zij op tijd *vertrokken* (leave) was, zou ze niet te laat zijn.
3. Ik zou verrast zijn als hij me *belde* (call).
4. Zij zou me vergeven als ik het *vroeg* (ask).
5. Als ze hier *waren* (be), zouden ze kunnen helpen.
Exercise 2: Fill in the correct Past Subjunctive form of the verb
6. Als we de kaartjes *kochten* (buy), zouden we naar het concert gaan.
7. Mocht je het niet *wisten* (know), hij heeft de wedstrijd gewonnen.
8. Als het *regende* (rain), zouden we binnen blijven.
9. Als ik jou was, zou ik het *deden* (do).
10. Hij zou slagen als hij harder *studeerde* (study).
11. Als zij de waarheid *vertelde* (tell), zou ik haar geloven.
12. Zij zou boos zijn als ze het *hoorde* (hear).
13. Als zij dichterbij *woonden* (live), zouden we vaker op bezoek gaan.
14. Als ik het *begreep* (understand), zou ik het uitleggen.
15. Als het niet *sneeuwde* (snow), gingen ze op vakantie.