Exercise 1: Fill in the blanks with the correct conjugation of the verb given in the brackets
1. Zij hadden hun huiswerk al *gemaakt* (make) voordat de les begon.
2. Ik was naar de winkel *gegaan* (go) voordat het begon te regenen.
3. Jullie hadden de film al *gezien* (see) voordat wij erover spraken.
4. Hij had zijn fiets al *gerepareerd* (repair) voordat zijn vriend aankwam.
5. Wij waren op vakantie *geweest* (go) voordat het hoogseizoen begon.
6. De kat had de muis al *gevangen* (catch) voordat de hond het zag.
7. Zij hadden de bus al *genomen* (take) voordat het begon te sneeuwen.
8. Mijn broer had zijn tanden al *gepoetst* (brush) voordat hij naar bed ging.
9. Peter was naar de stad *gefietst* (cycle) voordat hij je tegenkwam.
10. Ik had de sleutels al *gevonden* (find) voordat je me hielp zoeken.
Exercise 2: Fill in the blanks with the correct conjugation of the verb given in the brackets
1. Wij hadden ons huis al *verkocht* (sell) voordat we een nieuw huis kochten.
2. Mijn zus was naar de bibliotheek *gerend* (run) voordat het begon te onweren.
3. De vogels hadden hun nest al *gebouwd* (build) voordat de lente begon.
4. Ik had het raam al *gesloten* (close) voordat de regen binnenkwam.
5. De kinderen waren naar school *gelopen* (walk) voordat ik opstond.
6. Jullie hadden het eten al *klaargemaakt* (prepare) voordat de gasten arriveerden.
7. De bloemen waren al *gebloeid* (blossom) voordat het begon te vriezen.
8. Onze buren hadden hun tuin al *opgeruimd* (tidy) voordat het feest begon.
9. Ik had (have) de afwas al *gedaan* (do) voordat mijn moeder thuis kwam.
10. De postbode was al *vertrokken* (leave) voordat ik mijn brief in de brievenbus deed.