Negation in Dutch grammar is an essential skill for learners to understand and practice. In Dutch, negation is often expressed using the words “niet” (not) and “geen” (none). The word “niet” usually negates verbs, while “geen” is used to negate nouns. However, there are also other words and phrases in Dutch that can be used for negation. By learning and practicing these negation patterns, students can greatly improve their ability to communicate effectively in Dutch.
Exercise 1: Fill in the Blank with “niet” or “geen” (Not or None)
1. Ik heb *geen* _(none)_ koffie meer.
2. Zij is *niet* _(not)_ thuis.
3. Wij hebben *geen* _(none)_ tijd voor een pauze.
4. Hij is *niet* _(not)_ moe, maar blij.
5. Er zijn *geen* _(none)_ stoelen beschikbaar.
6. We gaan *niet* _(not)_ naar de bioscoop vanavond.
7. Ik heb *geen* _(none)_ idee waar mijn sleutels zijn.
8. De film was *niet* _(not)_ interessant.
9. De kat wil *geen* _(none)_ eten.
10. Er is *geen* _(none)_ melk meer in de koelkast.
11. Ik spreek *niet* _(not)_ goed Nederlands.
12. Zij willen *geen* _(none)_ kaartjes voor het concert kopen.
13. De trein komt *niet* _(not)_ op tijd.
14. Ik heb *geen* _(none)_ brood in huis.
15. Hij *niet* _(not)_ verliefd op haar.
2. Zij is *niet* _(not)_ thuis.
3. Wij hebben *geen* _(none)_ tijd voor een pauze.
4. Hij is *niet* _(not)_ moe, maar blij.
5. Er zijn *geen* _(none)_ stoelen beschikbaar.
6. We gaan *niet* _(not)_ naar de bioscoop vanavond.
7. Ik heb *geen* _(none)_ idee waar mijn sleutels zijn.
8. De film was *niet* _(not)_ interessant.
9. De kat wil *geen* _(none)_ eten.
10. Er is *geen* _(none)_ melk meer in de koelkast.
11. Ik spreek *niet* _(not)_ goed Nederlands.
12. Zij willen *geen* _(none)_ kaartjes voor het concert kopen.
13. De trein komt *niet* _(not)_ op tijd.
14. Ik heb *geen* _(none)_ brood in huis.
15. Hij *niet* _(not)_ verliefd op haar.
Exercise 2: Negation with Other Phrases
1. Hij eet *nooit* _(never)_ vlees.
2. Ze komt *zelden* _(seldom)_ laat op het werk.
3. Ik ben *nergens* _(nowhere)_ geweest deze zomer.
4. Er is *niemand* _(nobody)_ thuis.
5. Het feest begint *niet* alleen _(not only)_ laat, maar ook zonder muziek.
6. Hij gaf *geen enkel* _(not a single)_ goed antwoord op de vragen.
7. Ik heb *niks* _(nothing)_ tegen jouw ideeën.
8. Er wordt *nergens* _(nowhere)_ gerookt.
9. De leraar is *niet meer* _(no longer)_ boos.
10. Zij willen *noch* _(neither)_ de rode bloemen noch de witte bloemen kopen.
11. Wij kunnen *niet eens* _(not even)_ een kopje koffie betalen.
12. Ik heb *nauwelijks* _(barely)_ geslapen vannacht.
13. Er is *niet veel* _(not much)_ tijd om te praten.
14. Zij weet *bijna* _(almost)_ niets over het onderwerp.
15. Hij werkt *zonder* _(without)_ een pauze.
2. Ze komt *zelden* _(seldom)_ laat op het werk.
3. Ik ben *nergens* _(nowhere)_ geweest deze zomer.
4. Er is *niemand* _(nobody)_ thuis.
5. Het feest begint *niet* alleen _(not only)_ laat, maar ook zonder muziek.
6. Hij gaf *geen enkel* _(not a single)_ goed antwoord op de vragen.
7. Ik heb *niks* _(nothing)_ tegen jouw ideeën.
8. Er wordt *nergens* _(nowhere)_ gerookt.
9. De leraar is *niet meer* _(no longer)_ boos.
10. Zij willen *noch* _(neither)_ de rode bloemen noch de witte bloemen kopen.
11. Wij kunnen *niet eens* _(not even)_ een kopje koffie betalen.
12. Ik heb *nauwelijks* _(barely)_ geslapen vannacht.
13. Er is *niet veel* _(not much)_ tijd om te praten.
14. Zij weet *bijna* _(almost)_ niets over het onderwerp.
15. Hij werkt *zonder* _(without)_ een pauze.