2. Zij *kunnen* (can) in het weekend naar de film gaan, want ze hebben geen andere plannen.
3. Wij *willen* (want) graag naar het concert, maar de tickets zijn uitverkocht.
4. Jullie *zullen* (shall) vroeg opstaan om de trein te halen.
5. Hij *mag* (may) niet naar het feest, omdat hij nog te jong is.
6. U *hoeft* (need) niet zo lang te wachten, ik ben bijna klaar.
7. Mijn vriendin *moet* (must) vandaag naar de dokter, omdat ze ziek is.
8. De kinderen *kunnen* (can) morgen buiten spelen, want het wordt mooi weer.
9. Ik *wil* (want) een nieuwe jas kopen, maar ik weet niet welke kleur ik moet kiezen.
10. Hij *zal* (shall) je helpen met je problemen, je hoeft je geen zorgen te maken.
11. Je *mag* (may) hier niet parkeren, het is een verboden zone.
12. Wij *hoeven* (need) niet naar de les te gaan, want het is een vrije dag.
13. Ik *moet* (must) elke dag vroeg opstaan om naar mijn werk te gaan.
14. Jullie *kunnen* (can) vanavond bij ons blijven eten als je wilt.
15. We *willen* (want) graag een reis naar Spanje boeken, maar we hebben niet genoeg geld.
Exercise 2: Fill in the blanks with the correct modal verb
2. Ik *kan* (can) geen piano spelen, maar ik zou het graag willen leren.
3. Zij *willen* (want) vanavond uit eten gaan, maar ze weten nog niet waar.
4. Je *zult* (shall) je beter voelen na een goede nachtrust.
5. Jullie *mogen* (may) na het schoonmaken een spelletje doen.
6. Hij *hoeft* (need) die boeken niet te kopen, want hij kan ze lenen van de bibliotheek.
7. U *moet* (must) voorzichtig zijn met dat glas, het is heel fragiel.
8. Mijn zus *kan* (can) heel goed zingen, maar ze is te verlegen om op te treden.
9. Wij *willen* (want) zaterdag naar de dierentuin, maar we zijn niet zeker of het weer goed zal zijn.
10. Jullie *zullen* (shall) morgen een e-mail ontvangen met de details van het evenement.
11. Ik *mag* (may) van mijn ouders niet te laat thuis komen.
12. Zij *hoeven* (need) niet te koken, want er is genoeg eten in de koelkast.
13. Je *moet* (must) je handen wassen voor het eten, dat is een basis hygiëneregels.
14. We *kunnen* (can) elkaar in het park ontmoeten, als je dat wilt.
15. Hij *wil* (want) dit weekend gaan kamperen, maar hij kan niemand vinden om met hem mee te gaan.