Indirect Speech, or “indirecte rede” in Dutch, is a way to express what someone else has said or written without directly quoting them. It is a common grammatical feature in Dutch and helps provide variety and flexibility in written and spoken language. In Dutch, indirect speech often involves changes in verb tense and word order, as well as the use of conjunctions such as “dat” (meaning “that”) to introduce the indirect statement. In this exercise, you will practice using indirect speech in Dutch with a focus on recognising and filling in the blanks with the appropriate words.
Exercise 1: Fill in the Blanks with Indirect Speech
1. Ze vertelde me dat ze *gisteren* (yesterday) naar de bioscoop was geweest.
2. Hij zei dat hij *nooit* (never) in deze stad was geweest.
3. Mijn vriendin zei dat ze *volgende* (next) week naar Parijs zou gaan.
4. Ze vroeg of ik *koffie* (coffee) wilde drinken.
5. De docent vroeg of de leerlingen het *boek* (book) hadden gelezen.
6. Ik vroeg hem of hij *morgen* (tomorrow) beschikbaar was.
7. Hij vroeg of ik de *korting* (discount) had gekregen.
8. Ze vroeg me of ik *graag* (like) uien at.
9. Ik vertelde mijn vriendin dat ik *gisteren* (yesterday) de krant had gelezen.
10. Hij zei dat hij *altijd* (always) op tijd was.
11. Ze vertelde dat ze bij de *bakker* (bakery) had gewerkt.
12. De manager zei dat we *geen* (no) bonussen zouden krijgen.
13. De jongen zei dat het *kat* (cat) van hem was.
14. Mijn vader vroeg of ik mijn *huiswerk* (homework) had gedaan.
15. De leraar vroeg of ik *gitaar* (guitar) kon spelen.
2. Hij zei dat hij *nooit* (never) in deze stad was geweest.
3. Mijn vriendin zei dat ze *volgende* (next) week naar Parijs zou gaan.
4. Ze vroeg of ik *koffie* (coffee) wilde drinken.
5. De docent vroeg of de leerlingen het *boek* (book) hadden gelezen.
6. Ik vroeg hem of hij *morgen* (tomorrow) beschikbaar was.
7. Hij vroeg of ik de *korting* (discount) had gekregen.
8. Ze vroeg me of ik *graag* (like) uien at.
9. Ik vertelde mijn vriendin dat ik *gisteren* (yesterday) de krant had gelezen.
10. Hij zei dat hij *altijd* (always) op tijd was.
11. Ze vertelde dat ze bij de *bakker* (bakery) had gewerkt.
12. De manager zei dat we *geen* (no) bonussen zouden krijgen.
13. De jongen zei dat het *kat* (cat) van hem was.
14. Mijn vader vroeg of ik mijn *huiswerk* (homework) had gedaan.
15. De leraar vroeg of ik *gitaar* (guitar) kon spelen.
Exercise 2: Fill in the Blanks with Indirect Speech
1. Ze vroeg of ik de *sleutels* (keys) had gevonden.
2. Hij zei dat hij *graag* (like) naar muziek luisterde.
3. Mijn moeder vroeg of ik *genoeg* (enough) geslapen had.
4. De juffrouw vroeg of de kinderen hun *jas* (coat) hadden opgehangen.
5. Hij vertelde dat hij zijn *telefoon* (phone) was vergeten.
6. De leraar zei dat we *harder* (harder) moesten werken.
7. Mijn vriend zei dat hij *geen* (no) trek had.
8. Ik vroeg haar of ze *graag* (like) zou willen dansen.
9. Mijn zus vroeg of ik haar *trui* (sweater) had gezien.
10. Hij zei dat hij *geen* (no) idee had waar zijn bril was.
11. De vrouw vroeg of ik een *kamer* (room) wilde reserveren.
12. Mijn broer zei dat hij *twee* (two) honden had.
13. Ze vroeg of ik het *nieuws* (news) had gehoord.
14. Mijn oma vroeg of ik *gisteren* (yesterday) op bezoek zou komen.
15. De leraar vroeg of we het *huiswerk* (homework) hadden begrepen.
;
2. Hij zei dat hij *graag* (like) naar muziek luisterde.
3. Mijn moeder vroeg of ik *genoeg* (enough) geslapen had.
4. De juffrouw vroeg of de kinderen hun *jas* (coat) hadden opgehangen.
5. Hij vertelde dat hij zijn *telefoon* (phone) was vergeten.
6. De leraar zei dat we *harder* (harder) moesten werken.
7. Mijn vriend zei dat hij *geen* (no) trek had.
8. Ik vroeg haar of ze *graag* (like) zou willen dansen.
9. Mijn zus vroeg of ik haar *trui* (sweater) had gezien.
10. Hij zei dat hij *geen* (no) idee had waar zijn bril was.
11. De vrouw vroeg of ik een *kamer* (room) wilde reserveren.
12. Mijn broer zei dat hij *twee* (two) honden had.
13. Ze vroeg of ik het *nieuws* (news) had gehoord.
14. Mijn oma vroeg of ik *gisteren* (yesterday) op bezoek zou komen.
15. De leraar vroeg of we het *huiswerk* (homework) hadden begrepen.
;