1. Ze vertelde me dat ze *gisteren* (yesterday) naar de bioscoop was geweest.
2. Hij zei dat hij *nooit* (never) in deze stad was geweest.
3. Mijn vriendin zei dat ze *volgende* (next) week naar Parijs zou gaan.
4. Ze vroeg of ik *koffie* (coffee) wilde drinken.
5. De docent vroeg of de leerlingen het *boek* (book) hadden gelezen.
6. Ik vroeg hem of hij *morgen* (tomorrow) beschikbaar was.
7. Hij vroeg of ik de *korting* (discount) had gekregen.
8. Ze vroeg me of ik *graag* (like) uien at.
9. Ik vertelde mijn vriendin dat ik *gisteren* (yesterday) de krant had gelezen.
10. Hij zei dat hij *altijd* (always) op tijd was.
11. Ze vertelde dat ze bij de *bakker* (bakery) had gewerkt.
12. De manager zei dat we *geen* (no) bonussen zouden krijgen.
13. De jongen zei dat het *kat* (cat) van hem was.
14. Mijn vader vroeg of ik mijn *huiswerk* (homework) had gedaan.
15. De leraar vroeg of ik *gitaar* (guitar) kon spelen.
2. Hij zei dat hij *nooit* (never) in deze stad was geweest.
3. Mijn vriendin zei dat ze *volgende* (next) week naar Parijs zou gaan.
4. Ze vroeg of ik *koffie* (coffee) wilde drinken.
5. De docent vroeg of de leerlingen het *boek* (book) hadden gelezen.
6. Ik vroeg hem of hij *morgen* (tomorrow) beschikbaar was.
7. Hij vroeg of ik de *korting* (discount) had gekregen.
8. Ze vroeg me of ik *graag* (like) uien at.
9. Ik vertelde mijn vriendin dat ik *gisteren* (yesterday) de krant had gelezen.
10. Hij zei dat hij *altijd* (always) op tijd was.
11. Ze vertelde dat ze bij de *bakker* (bakery) had gewerkt.
12. De manager zei dat we *geen* (no) bonussen zouden krijgen.
13. De jongen zei dat het *kat* (cat) van hem was.
14. Mijn vader vroeg of ik mijn *huiswerk* (homework) had gedaan.
15. De leraar vroeg of ik *gitaar* (guitar) kon spelen.
Exercise 2: Fill in the Blanks with Indirect Speech
1. Ze vroeg of ik de *sleutels* (keys) had gevonden.
2. Hij zei dat hij *graag* (like) naar muziek luisterde.
3. Mijn moeder vroeg of ik *genoeg* (enough) geslapen had.
4. De juffrouw vroeg of de kinderen hun *jas* (coat) hadden opgehangen.
5. Hij vertelde dat hij zijn *telefoon* (phone) was vergeten.
6. De leraar zei dat we *harder* (harder) moesten werken.
7. Mijn vriend zei dat hij *geen* (no) trek had.
8. Ik vroeg haar of ze *graag* (like) zou willen dansen.
9. Mijn zus vroeg of ik haar *trui* (sweater) had gezien.
10. Hij zei dat hij *geen* (no) idee had waar zijn bril was.
11. De vrouw vroeg of ik een *kamer* (room) wilde reserveren.
12. Mijn broer zei dat hij *twee* (two) honden had.
13. Ze vroeg of ik het *nieuws* (news) had gehoord.
14. Mijn oma vroeg of ik *gisteren* (yesterday) op bezoek zou komen.
15. De leraar vroeg of we het *huiswerk* (homework) hadden begrepen.
;
2. Hij zei dat hij *graag* (like) naar muziek luisterde.
3. Mijn moeder vroeg of ik *genoeg* (enough) geslapen had.
4. De juffrouw vroeg of de kinderen hun *jas* (coat) hadden opgehangen.
5. Hij vertelde dat hij zijn *telefoon* (phone) was vergeten.
6. De leraar zei dat we *harder* (harder) moesten werken.
7. Mijn vriend zei dat hij *geen* (no) trek had.
8. Ik vroeg haar of ze *graag* (like) zou willen dansen.
9. Mijn zus vroeg of ik haar *trui* (sweater) had gezien.
10. Hij zei dat hij *geen* (no) idee had waar zijn bril was.
11. De vrouw vroeg of ik een *kamer* (room) wilde reserveren.
12. Mijn broer zei dat hij *twee* (two) honden had.
13. Ze vroeg of ik het *nieuws* (news) had gehoord.
14. Mijn oma vroeg of ik *gisteren* (yesterday) op bezoek zou komen.
15. De leraar vroeg of we het *huiswerk* (homework) hadden begrepen.
;