1. Ik vraag me af *wanneer* (when) het feest begint.
2. Kun je me vertellen *waar* (where) de winkel is?
3. Mag ik vragen *hoe* (how) je dat gerecht hebt gemaakt?
4. Weet jij *waarom* (why) hij zo laat is?
5. Kun je me uitleggen *hoe* (how) dit apparaat werkt?
6. Ze vroeg *wat* (what) we nog moeten kopen voor het feest.
7. Ik vraag me af *of* (if) het morgen gaat regenen.
8. Wil jij me zeggen *hoeveel* (how much) dit kost?
9. Ze vroeg *wie* (who) onze nieuwe manager is.
10. Weet jij *welke* (which) trein ik moet nemen naar Amsterdam?
11. Hij vroeg *hoe* (how) laat het concert begint.
12. Vertel me alstublieft *waar* (where) ik de sleutels kan vinden.
13. Ik vraag me af *wie* (who) me kan helpen met mijn probleem.
14. Weet jij *wanneer* (when) de bus vertrekt?
15. Ze vroeg *welke* (which) film we vanavond kijken.
2. Kun je me vertellen *waar* (where) de winkel is?
3. Mag ik vragen *hoe* (how) je dat gerecht hebt gemaakt?
4. Weet jij *waarom* (why) hij zo laat is?
5. Kun je me uitleggen *hoe* (how) dit apparaat werkt?
6. Ze vroeg *wat* (what) we nog moeten kopen voor het feest.
7. Ik vraag me af *of* (if) het morgen gaat regenen.
8. Wil jij me zeggen *hoeveel* (how much) dit kost?
9. Ze vroeg *wie* (who) onze nieuwe manager is.
10. Weet jij *welke* (which) trein ik moet nemen naar Amsterdam?
11. Hij vroeg *hoe* (how) laat het concert begint.
12. Vertel me alstublieft *waar* (where) ik de sleutels kan vinden.
13. Ik vraag me af *wie* (who) me kan helpen met mijn probleem.
14. Weet jij *wanneer* (when) de bus vertrekt?
15. Ze vroeg *welke* (which) film we vanavond kijken.
Exercise 2: Indirect Questions – Clarification and Advice
1. Ik vraag me af *of* (if) ik deze trui moet kopen.
2. Kun je me vertellen *hoe* (how) ik mijn telefoon kan repareren?
3. Mag ik vragen *waarom* (why) zij niet is uitgenodigd voor het feest?
4. Kun je me uitleggen *wat* (what) ik moet doen om dit project af te maken?
5. Ik vraag me af *wie* (who) me kan adviseren over mijn studiekeuze.
6. Weet jij *hoe* (how) ik mijn werk sneller kan doen?
7. Hij vroeg *waar* (where) hij het beste een vakantie kan boeken.
8. Weet jij *wanneer* (when) ik een afspraak kan maken met de dokter?
9. Kun je me vertellen *of* (if) ik de deur moet sluiten?
10. Ik vraag me af *hoe* (how) ik dit conflict kan oplossen.
11. Ze vroeg *waarom* (why) de trein vertraging heeft.
12. Kun jij me vertellen *wat* (what) ik moet doen om fit te blijven?
13. Weet jij *welke* (which) cursus ik moet volgen voor mijn carrière?
14. Ik vraag me af *hoeveel* (how much) tijd ik moet besteden aan mijn hobby.
15. Kun je me vertellen *waar* (where) ik een goed boek kan kopen?
2. Kun je me vertellen *hoe* (how) ik mijn telefoon kan repareren?
3. Mag ik vragen *waarom* (why) zij niet is uitgenodigd voor het feest?
4. Kun je me uitleggen *wat* (what) ik moet doen om dit project af te maken?
5. Ik vraag me af *wie* (who) me kan adviseren over mijn studiekeuze.
6. Weet jij *hoe* (how) ik mijn werk sneller kan doen?
7. Hij vroeg *waar* (where) hij het beste een vakantie kan boeken.
8. Weet jij *wanneer* (when) ik een afspraak kan maken met de dokter?
9. Kun je me vertellen *of* (if) ik de deur moet sluiten?
10. Ik vraag me af *hoe* (how) ik dit conflict kan oplossen.
11. Ze vroeg *waarom* (why) de trein vertraging heeft.
12. Kun jij me vertellen *wat* (what) ik moet doen om fit te blijven?
13. Weet jij *welke* (which) cursus ik moet volgen voor mijn carrière?
14. Ik vraag me af *hoeveel* (how much) tijd ik moet besteden aan mijn hobby.
15. Kun je me vertellen *waar* (where) ik een goed boek kan kopen?