Indefinite articles are an essential part of Dutch grammar and help to convey the general idea of “a” or “an” when talking about non-specific items or subjects. In Dutch, there are two indefinite articles: “een” which translates to “a” or “an” in English, and “geen” which means “no” or “not any”. These articles are important to learn as they are used frequently in everyday conversations, and mastering their usage will make your Dutch communication more effective and natural-sounding.
Exercise 1: Fill in the Blank with the Correct Indefinite Article
1. *Een* (one) appel is gezond.
2. Ik heb *geen* (no) idee.
3. Heb je *een* (a) pen nodig?
4. Zij heeft *geen* (no) tijd om te praten.
5. Hij koopt *een* (a) nieuwe fiets.
6. Er staat *geen* (no) water in de koelkast.
7. *Een* (a) hond speelt in het park.
8. *Een* (an) olifant is groot en zwaar.
9. Ik drink *geen* (no) koffie in de ochtend.
10. Ze neemt *een* (a) glas sinaasappelsap.
11. Ze gaan *geen* (not) naar de bioscoop vandaag.
12. We hebben *geen* (no) nieuwe ideeën nodig.
13. Karen krijgt *een* (a) kat als huisdier.
14. Maria heeft *een* (an) auto.
15. Mijn broer snijdt *een* (a) stuk cake.
2. Ik heb *geen* (no) idee.
3. Heb je *een* (a) pen nodig?
4. Zij heeft *geen* (no) tijd om te praten.
5. Hij koopt *een* (a) nieuwe fiets.
6. Er staat *geen* (no) water in de koelkast.
7. *Een* (a) hond speelt in het park.
8. *Een* (an) olifant is groot en zwaar.
9. Ik drink *geen* (no) koffie in de ochtend.
10. Ze neemt *een* (a) glas sinaasappelsap.
11. Ze gaan *geen* (not) naar de bioscoop vandaag.
12. We hebben *geen* (no) nieuwe ideeën nodig.
13. Karen krijgt *een* (a) kat als huisdier.
14. Maria heeft *een* (an) auto.
15. Mijn broer snijdt *een* (a) stuk cake.
Exercise 2: Fill in the Blank with the Correct Indefinite Article
1. Heb jij *een* (a) broer?
2. Ze dragen *geen* (not) jurken vandaag.
3. Ik wil *een* (a) kopje thee, alstublieft.
4. Er zijn *geen* (no) stoelen in de woonkamer.
5. Hij heeft *een* (a) rode trui.
6. Laura heeft *geen* (no) koekjes gebakken.
7. *Een* (an) paraplu is nodig op regenachtige dagen.
8. Hij luistert *geen* (not) naar muziek.
9. Ik wil *een* (a) lekkere pizza bestellen.
10. Ze hebben *geen* (no) tickets gekocht.
11. Doe me *een* (a) plezier en help me met dit probleem.
12. We eten *geen* (not) vlees op vrijdag.
13. *Een* (a) appel per dag houdt de dokter weg.
14. Hij geeft *een* (a) bloem aan zijn moeder.
15. We hebben *geen* (no) reservering voor het restaurant.
2. Ze dragen *geen* (not) jurken vandaag.
3. Ik wil *een* (a) kopje thee, alstublieft.
4. Er zijn *geen* (no) stoelen in de woonkamer.
5. Hij heeft *een* (a) rode trui.
6. Laura heeft *geen* (no) koekjes gebakken.
7. *Een* (an) paraplu is nodig op regenachtige dagen.
8. Hij luistert *geen* (not) naar muziek.
9. Ik wil *een* (a) lekkere pizza bestellen.
10. Ze hebben *geen* (no) tickets gekocht.
11. Doe me *een* (a) plezier en help me met dit probleem.
12. We eten *geen* (not) vlees op vrijdag.
13. *Een* (a) appel per dag houdt de dokter weg.
14. Hij geeft *een* (a) bloem aan zijn moeder.
15. We hebben *geen* (no) reservering voor het restaurant.