Exercise 1: Conditional Perfect with ‘hebben’
Exercise 2: Conditional Perfect with ‘zijn’
1. Als ik eerder was vertrokken, *was*(would be) ik op tijd geweest. [would be]
2. Ze *zouden*(would be) geslaagd zijn voor de test als ze harder hadden gestudeerd. [would be]
3. Als hij zijn been niet *had*(had) gebroken, was hij bij de wedstrijd geweest. [had]
4. Wij *zouden*(would be) op vakantie gegaan zijn als het niet zo duur was. [would be]
5. Als jullie eerder *waren*(were) aangekomen, waren jullie niet verdwaald. [were]