Exercise 1: Fill in the blanks – Present tense in Dutch
Fill in the correct present tense verb forms using the cue in brackets.
2. *Jij*(study) Nederlands aan de universiteit. (study)
3. *Zij*(drink) koffie in de ochtend. (drink)
4. De kinderen *spelen*(play) buiten in de speeltuin. (play)
5. *Het*(rain) vandaag. (rain)
1. (work) vandaag thuis. (work)
2. (study) Nederlands aan de universiteit. (study)
3. (drink) koffie in de ochtend. (drink)
4. De kinderen (play) buiten in de speeltuin. (play)
5. (rain) vandaag. (rain)
Exercise 2: Fill in the blanks – Future tense in Dutch
Fill in the correct future tense verb forms using the “zullen” auxiliary and the cue in brackets.
2. *Hij*(visit) volgende maand Amsterdam. (visit)
3. *Jullie*(earn) genoeg geld als jullie hard werken. (earn)
4. *Ik*(travel) volgend jaar door Europa. (travel)
5. *Morgen*(change) het weer. (change)
1. (meet) morgen in het café. (meet)
2. (visit) volgende maand Amsterdam. (visit)
3. (earn) genoeg geld als jullie hard werken. (earn)
4. (travel) volgend jaar door Europa. (travel)
5. (change) het weer. (change)