1. سلام (Salam) – Hallo
2. خدا حافظ (Khuda Hafiz) – Tot ziens
3. جی (Ji) – Ja
4. نہیں (Nahi) – Nee
5. براہ مہربانی (Barah-e-Meherbani) – Alstublieft
6. شکریہ (Shukriya) – Dank u
7. معاف کیجیے (Maaf Kijiye) – Sorry
8. کیسے ہیں؟ (Kaise Hain?) – Hoe gaat het?
9. ٹھیک ہوں (Theek Hoon) – Het gaat goed
10. آپ کا نام کیا ہے؟ (Aap ka naam kya hai?) – Wat is uw naam?

Familie en Relaties

11. ماں (Maan) – Moeder
12. باپ (Baap) – Vader
13. بھائی (Bhai) – Broer
14. بہن (Behan) – Zus
15. بیوی (Biwi) – Echtgenote
16. شوہر (Shohar) – Echtgenoot
17. بچہ (Bacha) – Kind
18. دوست (Dost) – Vriend
19. رشتہ دار (Rishta-dar) – Familielid
20. پڑوسی (Parosi) – Buurman/Buurvrouw

Nummers en Tellen

21. ایک (Aik) – Eén
22. دو (Do) – Twee
23. تین (Teen) – Drie
24. چار (Chaar) – Vier
25. پانچ (Paanch) – Vijf
26. چھ (Chay) – Zes
27. سات (Saat) – Zeven
28. آٹھ (Aath) – Acht
29. نو (Nau) – Negen
30. دس (Das) – Tien

Kleuren

31. سفید (Safed) – Wit
32. کالا (Kala) – Zwart
33. سرخ (Surkh) – Rood
34. نیلا (Neela) – Blauw
35. سبز (Sabz) – Groen
36. پیلا (Peela) – Geel
37. نارنجی (Naranji) – Oranje
38. جامنی (Jamni) – Paars
39. بھورا (Bhoora) – Bruin
40. گلابی (Gulaabi) – Roze

Dagelijkse Gebruiksvoorwerpen

41. کتاب (Kitaab) – Boek
42. قلم (Qalam) – Pen
43. میز (Mez) – Tafel
44. کرسی (Kursi) – Stoel
45. دروازہ (Darwaza) – Deur
46. کھڑکی (Khidki) – Raam
47. کپڑے (Kapray) – Kleren
48. جوتے (Jootay) – Schoenen
49. بیگ (Bag) – Tas
50. گھڑی (Ghadi) – Horloge

Conclusie

Het leren van deze 50 essentiële Urdu-woorden zal je zeker helpen om je basiswoordenschat uit te breiden en je zelfvertrouwen te vergroten bij het spreken van de taal. Probeer deze woorden regelmatig te oefenen door ze in zinnen te gebruiken en te herhalen. Het is ook nuttig om te luisteren naar Urdu-sprekers en te proberen de woorden die je hebt geleerd te herkennen en te begrijpen. Met geduld en doorzettingsvermogen zul je merken dat je taalvaardigheden snel verbeteren.

Veel succes met je studie en blijf oefenen!