Oefening 1: Persoonlijke voornaamwoorden in het Maleis – onderwerp
2. *Kamu* suka makan nasi. (Hint: “Jij” als onderwerp)
3. *Dia* membaca buku. (Hint: “Hij” of “zij” als onderwerp)
4. *Kami* bermain bola di taman. (Hint: “Wij” exclusief de aangesproken persoon)
5. *Mereka* belajar di perpustakaan. (Hint: “Zij” als onderwerp voor meerdere personen)
6. *Aku* minum air sejuk. (Hint: Informele vorm van “ik”)
7. *Kau* pandai menulis. (Hint: Informele vorm van “jij”)
8. *Dia* sedang tidur. (Hint: “Hij” of “zij” als onderwerp)
9. *Kita* akan pergi bersama. (Hint: “Wij” inclusief de aangesproken persoon)
10. *Mereka* bermain gitar di rumah. (Hint: “Zij” meervoud als onderwerp)
Oefening 2: Persoonlijke voornaamwoorden in het Maleis – lijdend voorwerp
2. Dia memanggil *saya*. (Hint: “Ik” als lijdend voorwerp)
3. Kami membantu *dia*. (Hint: “Hij” of “zij” als lijdend voorwerp)
4. Mereka menunggu *kami*. (Hint: “Wij” exclusief de aangesproken persoon als lijdend voorwerp)
5. Kamu meminjam buku dari *mereka*. (Hint: “Zij” als lijdend voorwerp)
6. Aku mengajak *kau* bermain. (Hint: Informele “jij” als lijdend voorwerp)
7. Dia memberi hadiah kepada *aku*. (Hint: Informele “ik” als lijdend voorwerp)
8. Kita menjemput *mereka* di stasiun. (Hint: “Zij” als lijdend voorwerp)
9. Kamu mengajak *kita* pergi ke pasar. (Hint: “Wij” inclusief de aangesproken persoon als lijdend voorwerp)
10. Mereka melihat *kamu* di sana. (Hint: “Jij” als lijdend voorwerp)