1. De man *который* loopt in het park is mijn buurman. (Hint: gebruik het Russische woord voor ‘die’ of ‘diegene die’)
2. Het boek *которое* ligt op tafel is van mij. (Hint: gebruik het Russische woord voor ‘dat’ bij onzijdige woorden)
3. De vrouw *которая* zingt is een beroemde zangeres. (Hint: vrouwelijke vorm van ‘die’)
4. Het kind *которое* speelt buiten is mijn neefje. (Hint: neutraal, verwijzend naar ‘het kind’)
5. De vrienden *которые* komen morgen zijn erg aardig. (Hint: meervoudsvorm van ‘die’)
6. De auto *которую* ik kocht is rood. (Hint: vrouwelijke accusatiefvorm van ‘die’)
7. Het huis *в котором* ik woon is oud. (Hint: gebruik ‘waarin’ voor plaats)
8. De leraar *которого* ik respecteer is streng. (Hint: mannelijke genitiefvorm van ‘die’)
9. De film *которую* we zagen was spannend. (Hint: vrouwelijke accusatiefvorm van ‘die’)
10. De stad *в которой* zij woont is groot. (Hint: gebruik ‘waarin’ voor plaats)

1. De tafel *на которой* het boek ligt is nieuw. (Hint: gebruik ‘waarop’ voor locatie bij een vrouwelijk zelfstandig naamwoord)
2. De jongen *которого* ik ken gaat naar deze school. (Hint: mannelijke accusatiefvorm van ‘die’)
3. De vrouw *с которой* ik sprak is mijn tante. (Hint: gebruik ‘met wie’)
4. Het dorp *в котором* mijn grootouders wonen is klein. (Hint: ‘waarin’ voor plaats)
5. De kat *которая* slaapt is heel schattig. (Hint: vrouwelijke vorm van ‘die’)
6. Het restaurant *где* we gisteren aten was gezellig. (Hint: gebruik ‘waar’ voor locatie)
7. De man *кому* ik het boek gaf is mijn vriend. (Hint: dat is dativusvorm van ‘wie’)
8. De film *о которой* ik vertelde gaat morgen in première. (Hint: gebruik ‘over welke’)
9. Het meisje *которое* lacht is mijn zusje. (Hint: neutrale vorm van ‘die’)
10. De mensen *с которыми* we reisden waren vriendelijk. (Hint: meervoudsvorm van ‘met wie’)