Bijwoorden van wijze Oefening 1
2. Zij spreekt *duidelijk* tijdens de presentatie (hoe iemand spreekt).
3. De kinderen spelen *vrolijk* in de tuin (hoe ze spelen).
4. De leraar legt de les *zorgvuldig* uit (hoe de uitleg wordt gegeven).
5. Ik heb mijn huiswerk *snel* gemaakt (hoe snel iets gedaan wordt).
6. Zij werkt *hard* aan haar project (hoe zij werkt).
7. We reizen *veilig* door de bergen (hoe we reizen).
8. De hond rent *vlug* achter de bal aan (hoe de hond rent).
9. De artiest zingt *mooi* op het podium (hoe de artiest zingt).
10. Jij schrijft *netjes* in je schrift (hoe je schrijft).
Bijwoorden van wijze Oefening 2
2. Hij antwoordt *beleefd* tijdens het gesprek (hoe hij antwoordt).
3. De speler beweegt zich *snel* op het veld (hoe hij beweegt).
4. Zij danst *gracieus* op het feest (hoe zij danst).
5. De schrijver werkt *geduldig* aan zijn boek (hoe hij werkt).
6. De leerling leest het verhaal *aandachtig* (hoe hij leest).
7. Het kind tekent *creatief* op het papier (hoe het kind tekent).
8. De chauffeur rijdt *voorzichtig* in de stad (hoe hij rijdt).
9. Jij zingt *moedig* voor de klas (hoe jij zingt).
10. Wij luisteren *nauwkeurig* naar de instructies (hoe wij luisteren).