Bijwoorden van frequentie – Oefening 1
2. Zij *pakag* eet fruit elke dag. (Hint: ‘pakag’ betekent vaak.)
3. Wij *erku* bezoeken onze grootouders. (Hint: ‘erku’ betekent soms.)
4. Hij *inchpes* komt te laat op school. (Hint: ‘inchpes’ betekent nooit.)
5. Jullie *ankakh* lezen boeken in de bibliotheek. (Hint: ‘ankakh’ betekent soms.)
6. De leraar *hima* geeft huiswerk na de les. (Hint: ‘hima’ betekent altijd.)
7. Mijn broer *pakag* speelt voetbal in het park. (Hint: ‘pakag’ betekent vaak.)
8. Zij *inchpes* vergeet haar sleutel. (Hint: ‘inchpes’ betekent nooit.)
9. Wij *erku* maken een wandeling in het bos. (Hint: ‘erku’ betekent soms.)
10. Jij *immer* helpt mij met mijn huiswerk. (Hint: ‘immer’ betekent altijd.)
Bijwoorden van frequentie – Oefening 2
2. Ik *ankakh* drink koffie in de ochtend. (Hint: ‘ankakh’ betekent soms.)
3. Wij *pakag* bezoeken het museum. (Hint: ‘pakag’ betekent vaak.)
4. Zij *hima* studeert voor het examen. (Hint: ‘hima’ betekent altijd.)
5. Jullie *erku* maken muziek samen. (Hint: ‘erku’ betekent soms.)
6. Hij *immer* draagt een jas in de winter. (Hint: ‘immer’ betekent altijd.)
7. De kinderen *pakag* spelen buiten na schooltijd. (Hint: ‘pakag’ betekent vaak.)
8. Mijn moeder *inchpes* vergeet haar telefoon. (Hint: ‘inchpes’ betekent nooit.)
9. Wij *ankakh* koken samen op zondag. (Hint: ‘ankakh’ betekent soms.)
10. Jij *hima* leest de krant in de ochtend. (Hint: ‘hima’ betekent altijd.)