Demonstrative pronouns in Dutch grammar are essential for pointing out specific objects or people, allowing you to indicate which particular person or thing you are talking about. Just like in English, Dutch has demonstrative pronouns that correspond with different levels of proximity and plurality, such as “this” and “these” or “that” and “those” in English (“dit” and “deze” or “dat” and “die” in Dutch, respectively). Mastering Dutch demonstrative pronouns requires an understanding of their usage, gender and number agreement, and appropriate context.
Exercise 1: Demonstrative Pronouns for Nearby Objects
2. *Deze* (These) schoenen zijn te klein voor mij.
3. *Dit* (This) is mijn favoriete restaurant.
4. *Deze* (These) bloemen zijn prachtig.
5. *Dit* (This) glas water is koud.
6. Heb je *dit* (this) artikel al gelezen?
7. Ik wil graag *deze* (these) koekjes kopen.
8. *Dit* (This) huis is te duur.
9. *Deze* (These) jongens spelen goed basketball.
10. *Dit* (This) liedje is zo mooi.
11. Geef me *dit* (this) pakketje, alsjeblieft.
12. Heeft u *deze* (these) uurwerken vandaag verkocht?
13. *Dit* (This) park is zo ontspannend.
14. *Deze* (These) paraplu’s zullen niet werken.
15. Heb je *dit* (this) nieuwe game al gespeeld?
Exercise 2: Demonstrative Pronouns for Distant Objects
2. *Die* (Those) auto’s rijden te snel.
3. *Dat* (That) is haar nieuwe vriendje.
4. *Die* (Those) bergen zijn prachtig.
5. *Dat* (That) zijn hun kinderen.
6. *Die* (Those) tafels moeten verplaatst worden.
7. *Dat* (That) soort gedrag wordt hier niet geaccepteerd.
8. *Die* (Those) colas zijn voor het feest.
9. *Dat* (That) verhaal klinkt ongelooflijk.
10. *Die* (Those) vogels zingen elke ochtend.
11. Kan je *dat* (that) tijdschrift doorgeven?
12. Wie zijn *die* (those) mensen daar?
13. *Dat* (That) is de film die we vorige week zagen.
14. *Die* (Those) truien zijn zo kleurrijk.
15. Mijn broer houdt van *dat* (that) meisje daar.