Which language do you want to learn?

Which language do you want to learn?

Conjunctions Exercises For Dutch Grammar

Digital methods for learning grammar in various languagesĀ 

Conjunctions in Dutch grammar are essential for connecting words, phrases, clauses, or sentences. They help create a logical flow that makes the text easier to understand. In Dutch, conjunctions are divided into two main categories: coordinating conjunctions and subordinating conjunctions. Coordinating conjunctions (‘voegwoorden’) link independent clauses or sentences of equal importance, while subordinating conjunctions (‘onderschikkende voegwoorden’) link a dependent clause to an independent clause. Prevalent Dutch conjunctions include ‘en’ (and), ‘maar’ (but), ‘dus’ (so), and ‘of’ (or).

Exercise 1: Coordinating Conjunctions

1. Ik eet graag pizza *en* (and) pasta.
2. Hij wil naar de bioscoop *of* (or) het museum.
3. Ik ben moe *maar* (but) blij.
4. We kunnen gaan zwemmen *of* (or) wandelen.
5. Ze werkt hard *dus* (so) krijgt ze een promotie.
6. Ik ben allergisch voor noten *en* (and) schaaldieren.
7. Zij spreekt Frans *maar* (but) geen Spaans.
8. Je kunt het huis huren *of* (or) kopen.
9. Het weer is slecht *maar* (but) we zullen er het beste van maken.
10. Ze kunnen samen werken *of* (or) apart.

Exercise 2: Subordinating Conjunctions

1. Ik ga naar huis *omdat* (because) ik moe ben.
2. *Als* (if) het mooi weer is, gaan we naar het strand.
3. Hij blijft thuis *terwijl* (while) wij boodschappen doen.
4. Zij belden *voordat* (before) ze vertrokken.
5. Koken is leuk *maar* (but) opruimen is vervelend.
6. Wij kunnen blijven *tot* (until) het feest is afgelopen.
7. *Hoewel* (although) het koud is, ga ik hardlopen.
8. Ze oefenden hard *zodat* (so that) ze de wedstrijd konden winnen.
9. Hij is geslaagd *omdat* (because) hij goed studeerde.
10. Vertel me *wanneer* (when) je klaar bent.

Talkpal is AI-powered language tutor. Learn 57+ languages 5x faster with revolutionary technology.

LEARN LANGUAGES FASTER
WITH AI

Learn 5x Faster