Which language do you want to learn?

Which language do you want to learn?

Comparative Forms Exercises For Dutch Grammar

Language learning scenario with grammar explanations 

In Dutch grammar, the comparative form is used to express comparison between two things or ideas. This can indicate that something is bigger, smaller, faster, slower, better, or worse than something else. Comparative forms in Dutch are usually created by adding the suffix “-er” to the adjective, followed by “dan” (meaning “than”). However, there are some irregular adjectives and adverbs with specific comparative forms. In this exercise, you will practice using comparative forms in Dutch sentences.

Exercise 1: Fill in the blanks with the appropriate comparative form of the given adjective or adverb

1. Mijn fiets is *sneller* (fast) dan jouw fiets.
2. Jouw huis is *groter* (big) dan mijn huis.
3. Het is vandaag *warmer* (warm) dan gisteren.
4. Ze kan *beter* (good) zingen dan ik.
5. De film was *leuker* (fun) dan ik had verwacht.
6. Het nieuwe model is *duurder* (expensive) dan het oude model.
7. Haar jurk is *mooier* (beautiful) dan mijn jurk.
8. Je hond is *slimmer* (smart) dan mijn hond.
9. Dit café is *gezelliger* (cozy) dan het andere café.
10. Hij is *ouder* (old) dan zijn zus.
11. Mijn koffie is *sterker* (strong) dan jouw koffie.
12. Deze wandeling is *korter* (short) dan de andere wandeling.
13. Dit gerecht is *pittiger* (spicy) dan het andere gerecht.
14. Haar tekening is *gedetailleerder* (detailed) dan mijn tekening.
15. Dit restaurant is *rustiger* (quiet) dan het andere restaurant.

Exercise 2: Fill in the blanks with the appropriate comparative form of the given irregular adjective or adverb

1. Haar idee is *veel* (much) beter dan mijn idee.
2. Deze trein is *minder* (less) snel dan de andere trein.
3. Zijn presentatie is *zo* (as/as much) interessant als die van haar.
4. Deze taart is *even* (equally) zoet als de andere taart.
5. Het nieuwe model is *weinig* (a little) duurder dan het oude model.
6. Deze straat is *aanzienlijk* (significantly) smaller dan de andere straat.
7. Hij heeft *iets* (a bit) minder ervaring dan zij.
8. Dit kaartspel is *ietsje* (a tad) moeilijker dan het andere kaartspel.
9. Dit boek is *bijna* (almost) even dik als dat boek.
10. Zij zijn *minstens* (at least) even goed in het spel als wij.
11. Zijn uitleg is *net* (just) zo duidelijk als haar uitleg.
12. Haar werk is *eveneens* (likewise) goed als dat van hem.
13. Deze soep is *ietswat* (somewhat) zouter dan de andere soep.
14. Marie is *nauwelijks* (barely) jonger dan Laura.
15. Deze auto is *beduidend* (considerably) sneller dan die auto.

Talkpal is AI-powered language tutor. Learn 57+ languages 5x faster with revolutionary technology.

LEARN LANGUAGES FASTER
WITH AI

Learn 5x Faster