Zweedse taal kan voor Nederlandstaligen een uitdaging zijn, vooral als het aankomt op de uitspraak van sommige woorden. Zweeds kent klanken die wij niet kennen, en ook de klemtoon kan verraderlijk zijn. In dit artikel bespreek ik enkele lastige Zweedse woorden en hoe ze fonetisch uit te spreken, vergezeld van hun definities en voorbeeldzinnen.
sju [sjoe] – Zeven.
Dit woord lijkt misschien makkelijk, maar de Zweedse ‘sj’-klank komt niet voor in het Nederlands en kan daarom lastig zijn. Denk aan het Nederlandse ‘scha’, maar dan zonder de ‘a’.
Jag har sju syskon.
Ik heb zeven broers en zussen.
skjuta [sjû-tah] – Schieten.
Ook hier is de ‘sj’-klank weer prominent. Het is belangrijk om de ‘u’ als een lange ‘oe’ uit te spreken, niet als de Nederlandse ‘u’.
Han skjuter med en pilbåge.
Hij schiet met een boog.
egen [ee-gen] – Eigen.
De ‘g’ in ‘egen’ is hard, zoals in ‘goed’. Zorg ervoor dat de ‘e’ lang wordt uitgesproken.
Det är min egen bil.
Het is mijn eigen auto.
sjukhus [sjû-khus] – Ziekenhuis.
Combineer de ‘sj’-klank met een korte ‘u’ en een harde ‘k’, gevolgd door een ‘hus’ waarbij de ‘h’ moet worden uitgeademd.
Han ligger på sjukhus.
Hij ligt in het ziekenhuis.
fjäll [fjel] – Berg(keten).
De ‘fj’-klank is net als een snelle ‘fj’ en de ‘äll’ lijkt op het Nederlandse ‘el’, maar dan met een lichtere ‘l’.
Vi vandrar i fjällen på sommaren.
We wandelen in de bergen in de zomer.
väder [vè-der] – Weer.
De ‘ä’ is lastig omdat het een klank is die tussen de Nederlandse ‘e’ in ‘bed’ en ‘a’ in ‘bad’ valt. De ‘r’ is bijna stil.
Väderprognosen ser bra ut.
De weersvoorspelling ziet er goed uit.
sked [skeed] – Lepel.
In dit woord moet je de ‘k’ niet te hard uitspreken; het is bijna stil tussen de ‘s’ en de ‘e’. De ‘e’ is lang.
Kan jag få en sked, tack?
Mag ik een lepel, alstublieft?
tjugo [choe-goe] – Twintig.
De ’tj’-klank is een zachtere ‘ch’, net zoals de ‘g’ die niet hard wordt uitgesproken.
Hon är tjugo år gammal.
Zij is twintig jaar oud.
ögat [Å“-ghat] – Het oog.
Hier is de ‘ö’ een klank die ergens ligt tussen de Nederlandse ‘u’ in ‘put’ en ‘oe’ in ‘moet’. Daarnaast moet de ‘g’ zacht worden uitgesproken.
Han tappade sina glasögon och kunde inte se med ögat.
Hij verloor zijn bril en kon niet zien met het oog.
kör [sjeur] – Koor/rijden.
Het gaat hier om twee betekenissen met dezelfde uitspraak. De ‘k’ wordt hier uitgesproken als een zachte ‘ch’ en de ‘r’ is wederom bijna stil aan het einde.
Hon kör bil till jobbet varje dag.
Zij rijdt elke dag met de auto naar haar werk.
Han sjunger i en kör.
Hij zingt in een koor.
ljus [jus] – Licht/kaars.
De ‘l’ in ‘ljus’ wordt niet uitgesproken, dus het begint meteen met een ‘j’. De ‘u’ is kort.
Tänd ett ljus för att lysa upp rummet.
Steek een kaars aan om de kamer op te lichten.
röd [ruud] – Rood.
De ‘ö’ kan hier een struikelblok vormen. Denk aan de ‘eu’ in het Franse ‘peur’, maar dan korter.
Äpplena är röda.
De appels zijn rood.
knäckebröd [knè-ke-broed] – Knäckebröd.
De ‘k’ in ‘knäcke’ is stil, en de ‘ä’ klinkt als de Nederlandse ‘e’ in ‘bed’. De uitspraak van ‘bröd’ lijkt op ‘brood’, maar met een rolende ‘r’.
Jag äter knäckebröd till frukost.
Ik eet knäckebröd voor ontbijt.
Het leren van de juiste uitspraak vereist veel luisteren en oefenen. Probeer Zweedse films te kijken of luister naar Zweedse muziek en nieuwsuitzendingen. Oefen hardop en wees niet bang om fouten te maken; dat is onderdeel van het leerproces. Met de juiste oefening en blootstelling aan de taal zal je merken dat jouw uitspraak met sprongen vooruit gaat. Lycka till! (Succes!)