Boodschappen doen is een alledaagse activiteit die we allemaal kennen. Of het nu gaat om het kopen van voedsel, huishoudelijke artikelen of iets anders, het onthouden van de relevante woordenschat kan uw winkelervaring in het Duits sprekende deel van de wereld een stuk gemakkelijker maken. Hieronder vindt u nuttige Duitse woorden en zinnen die u kunt gebruiken bij het boodschappen doen.

Einkaufen
De algemene term voor ‘boodschappen doen’ of ‘winkelen’.
Ich gehe heute Nachmittag einkaufen.

Supermarkt
De Duitse benaming voor ‘supermarkt’.
Im Supermarkt bekommt man fast alles.

Lebensmittel
Voedingsmiddelen of ‘levensmiddelen’.
Frisches Obst ist ein wichtiges Lebensmittel.

Einkaufswagen
Een ‘winkelwagen’.
Kannst du bitte einen Einkaufswagen holen?

Einkaufsliste
Een ‘boodschappenlijstje’.
Ich schreibe immer zuerst eine Einkaufsliste.

Kasse
De ‘kassa’ of het ‘afrekenpunt’.
Stehen Sie schon an der Kasse an?

Preis
De ‘prijs’ van een artikel.
Der Preis für Milch ist gestiegen.

Angebot
Een ‘aanbieding’ of ‘actie’.
Dieser Artikel ist gerade im Angebot.

Rabatt
‘Korting’.
Mit diesem Gutschein erhältst du zehn Prozent Rabatt.

Kassebon
De term voor ‘kassabon’ of ‘bonnetje’.
Haben Sie Ihren Kassebon noch?

Bezahlen
‘Bezahlen’ betekent ‘betalen’.
Kann ich mit Karte bezahlen?

Bargeld
Contant geld of ‘cash’.
Haben Sie genug Bargeld dabei?

Verkäufer/Verkäuferin
Een ‘verkoper’ of ‘verkoopster’.
Die Verkäuferin hat mir geholfen, die richtige Größe zu finden.

Öffnungszeiten
De ‘openingstijden’ van een winkel.
Wie sind die Öffnungszeiten am Samstag?

Abteilung
De ‘afdeling’ binnen een winkel, zoals de groenteafdeling.
Wo ist die Abteilung für Backwaren?

Quittung
Een ‘kwitantie’ of ‘ontvangstbewijs’.
Könnte ich bitte eine Quittung dafür bekommen?

Umtausch
‘Ruilen’ of iets ‘omwisselen’.
Ist ein Umtausch ohne Kassebon möglich?

Garantie
De ‘garantie’ van een product.
Auf dieses Produkt gibt es zwei Jahre Garantie.

Verfallsdatum
De ‘houdbaarheidsdatum’ of ‘vervaldatum’.
Überprüfen Sie immer das Verfallsdatum auf Lebensmitteln.

Sonderangebot
Een ‘speciale aanbieding’.
Wir sollten das Sonderangebot nutzen und mehr kaufen.

Warteschlange
De ‘wachtrij’ voor de kassa.
Die Warteschlange ist heute sehr lang.

Kundenkarte
Een ‘klantenkaart’ of ‘loyaliteitskaart’.
Mit einer Kundenkarte können Sie bei jedem Einkauf Punkte sammeln.

Umkleidekabine
Een ‘paskamer’ in kledingwinkels.
Dort hinten sind die Umkleidekabinen.

Qualität
De ‘kwaliteit’ van een product.
Für mich ist die Qualität der Produkte am wichtigsten.

Auswahl
De ‘keuze’ of het ‘assortiment’.
Die Auswahl an Käse hier ist beeindruckend.

Hersteller
De ‘fabrikant’ of ‘producent’.
Wer ist der Hersteller dieses Produktes?

Marke
Het ‘merk’ van een product.
Markenprodukte sind oft teurer als No-Name-Produkte.

Früchte
‘Fruit’ in het algemeen.
Ich esse täglich frische Früchte.

Gemüse
‘Groenten’.
Wir sollten mehr Gemüse in unserer Ernährung haben.

Bioprodukte
‘Biologische producten’.
Bioprodukte sind frei von künstlichen Düngemitteln.

Verpackung
De ‘verpakking’ van een product.
Die Verpackung dieses Produkts ist umweltfreundlich.

Tragetasche
Een ‘draagtas’ of ‘boodschappentas’.
Vergiss nicht, eine Tragetasche mitzubringen.

Rückgabe
De ’teruggave’ van een artikel.
Die Rückgabe der Ware war unkompliziert.

Reklamation
Een ‘klacht’ indienen over een defect product.
Ich muss eine Reklamation wegen dieses defekten Geräts einreichen.