Basiswoorden en Zinnen

1. Namaste (नमस्ते) – Hallo / Tot ziens
2. Dhanyabad (धन्यवाद) – Dank u
3. Kripaya (कृपया) – Alsjeblieft
4. Ho (हो) – Ja
5. Hoina (होइन) – Nee
6. Maaf garnus (माफ गर्नुहोस्) – Sorry
7. Tapai kasto hunuhunchha? (तपाईं कस्तो हुनुहुन्छ?) – Hoe gaat het met u?
8. Malai thik cha (मलाई ठीक छ) – Met mij gaat het goed
9. Yo kati ho? (यो कति हो?) – Hoeveel kost dit?
10. Hoina bujheko (होइन बुझेको) – Ik begrijp het niet

Familie en Relaties

11. Aama (आमा) – Moeder
12. Baa (बा) – Vader
13. Daai (दाई) – Oudere broer
14. Bhai (भाइ) – Jongere broer
15. Didi (दिदी) – Oudere zus
16. Baini (बहिनी) – Jongere zus
17. Saathi (साथी) – Vriend
18. Sriman (श्रीमान्) – Echtgenoot
19. Shrimati (श्रीमती) – Echtgenote
20. Chhora (छोरा) – Zoon
21. Chhori (छोरी) – Dochter

Dagelijks Leven

22. Khana (खाना) – Eten
23. Pani (पानी) – Water
24. Ghar (घर) – Huis
25. Kotha (कोठा) – Kamer
26. School (स्कूल) – School
27. Kitab (किताब) – Boek
28. Gaadi (गाडी) – Auto
29. Cycle (साइकल) – Fiets
30. Pasal (पसल) – Winkel
31. Haat (हाट) – Markt
32. Chiya (चिया) – Thee
33. Kofi (कफी) – Koffie

Werk en Studie

34. Kaam (काम) – Werk
35. Adhyan (अध्ययन) – Studie
36. Biswavidyalaya (विश्वविद्यालय) – Universiteit
37. Adhyapak (अध्यापक) – Leraar
38. Chhatra (छात्र) – Student
39. Pariksha (परीक्षा) – Examen
40. Rojgar (रोजगार) – Baan
41. Byapar (व्यापार) – Zaken
42. Kar (कर) – Belasting
43. Sarkar (सरकार) – Regering

Reizen en Vervoer

44. Yatra (यात्रा) – Reis
45. Byan (ब्यान) – Bus
46. Rail (रेल) – Trein
47. Biman (विमान) – Vliegtuig
48. Hawai Adda (हवाई अड्डा) – Luchthaven
49. Hotel (होटल) – Hotel
50. Dhoka (ढोका) – Deur

Conclusie

Het beheersen van deze 50 woorden kan je een sterke basis geven bij het communiceren in het Nepalees. Ze bestrijken belangrijke aspecten van het dagelijks leven, familie, werk, en reizen. Neem de tijd om deze woorden te oefenen en probeer ze in verschillende contexten te gebruiken. Succes met je taalleerreis!