1. De kleine hond noem je in het Lets *suņuks* (let op het achtervoegsel dat ‘klein’ aanduidt bij dieren).
2. Een klein paard heet *zirgs* met een verkleinwoord als *zirgzēns* (kijk naar het gebruik van -ēns).
3. Een kat in het klein is *kaķis*, maar het verkleinwoord is *kaķēns* (let op de -ēns uitgang).
4. De kleine vogel noem je *putns* en het verkleinwoord is *putniņš* (het achtervoegsel -iņš maakt het kleiner).
5. Een klein konijn is *trusis* en het verkleinwoord is *trusēns* (let op de -ēns uitgang voor dieren).
6. Een klein varken is *cūka* en het verkleinwoord is *cūciņa* (achtervoegsel -iņa voor vrouwelijke dieren).
7. Kleine vissen heten *zivis*, het verkleinwoord is *zivtiņa* (let op de vrouwelijke verkleinwoorduitgang -iņa).
8. Een klein schaap is *auns* en het verkleinwoord is *auniņš* (gebruik het -iņš achtervoegsel).
9. De kleine muis in het Lets is *pele* en het verkleinwoord is *pelīte* (let op de uitgang -īte).
10. Een kleine eend is *pīle* en het verkleinwoord is *pīlīte* (let op de lange klinker en -īte).

1. Het verkleinwoord van *grāmata* (boek) is *grāmatiņa* (let op het vrouwelijke achtervoegsel -iņa).
2. Een klein huis is *māja* en het verkleinwoord is *mājiņa* (let op -iņa bij vrouwelijke woorden).
3. Het kleine raam noem je *logs* en het verkleinwoord is *logiņš* (kijk naar het achtervoegsel -iņš).
4. Een klein bord is *šķīvis* en het verkleinwoord is *šķīvītis* (let op de uitgang -ītis).
5. Het verkleinwoord van *krēsls* (stoel) is *krēsliņš* (achtervoegsel -iņš voor verkleinwoord).
6. Een klein potlood is *zīmulis* en het verkleinwoord is *zīmulītis* (let op -ītis).
7. Het verkleinwoord van *maize* (brood) is *maizīte* (let op -īte).
8. Een klein mes is *nazis* en het verkleinwoord is *naziņš* (let op -iņš).
9. Het kleine glas heet *glāze* en het verkleinwoord is *glāzīte* (let op -īte).
10. Het verkleinwoord van *krūze* (mok) is *krūzīte* (let op het achtervoegsel -īte).