1. Dit is het *grootste* huis van het dorp. (Hint: Gebruik de superlatief van groot)
2. Zij is de *slimste* leerling in de klas. (Hint: Gebruik de superlatief van slim)
3. Dit is de *mooiste* bloem in de tuin. (Hint: Gebruik de superlatief van mooi)
4. Hij rijdt de *snelste* auto van allemaal. (Hint: Gebruik de superlatief van snel)
5. Dat is het *oudste* gebouw in de stad. (Hint: Gebruik de superlatief van oud)
6. Dit is het *lekkerste* eten dat ik ooit heb geproefd. (Hint: Gebruik de superlatief van lekker)
7. Zij heeft de *langste* haren van de familie. (Hint: Gebruik de superlatief van lang)
8. Dit is de *hoogste* berg in het land. (Hint: Gebruik de superlatief van hoog)
9. Hij is de *sterkste* atleet van de school. (Hint: Gebruik de superlatief van sterk)
10. Dit is het *nieuwste* model van de telefoon. (Hint: Gebruik de superlatief van nieuw)

1. De *grootste* kat in het asiel is heel vriendelijk. (Hint: Gebruik de superlatief van groot)
2. Zij woont in het *oudste* huis van de straat. (Hint: Gebruik de superlatief van oud)
3. Dit is het *snelste* vliegtuig dat ik ooit heb gezien. (Hint: Gebruik de superlatief van snel)
4. Hij heeft de *beste* ideeën tijdens de vergadering. (Hint: Gebruik de superlatief van goed)
5. Dit is de *moeilijkste* oefening van de les. (Hint: Gebruik de superlatief van moeilijk)
6. Zij draagt de *mooiste* jurk op het feest. (Hint: Gebruik de superlatief van mooi)
7. Dit is de *langste* rivier in het land. (Hint: Gebruik de superlatief van lang)
8. Hij is de *jongste* speler van het team. (Hint: Gebruik de superlatief van jong)
9. Dit is het *warmste* seizoen van het jaar. (Hint: Gebruik de superlatief van warm)
10. Zij heeft de *vriendelijkste* glimlach van allemaal. (Hint: Gebruik de superlatief van vriendelijk)