Oefening 1: Voorzetsels van plaats in het Bulgaars
2. We lopen *в* het park. (Hint: gebruik het voorzetsel voor ‘in’)
3. Het boek ligt *под* de stoel. (Hint: gebruik het voorzetsel voor ‘onder’)
4. De school is *до* het ziekenhuis. (Hint: gebruik het voorzetsel voor ‘naast’)
5. De vogel vliegt *над* het huis. (Hint: gebruik het voorzetsel voor ‘boven’)
6. De hond ligt *пред* de deur. (Hint: gebruik het voorzetsel voor ‘voor’)
7. De auto staat *между* de bomen. (Hint: gebruik het voorzetsel voor ’tussen’)
8. Hij wandelt *около* het meer. (Hint: gebruik het voorzetsel voor ‘rondom’)
9. De fiets staat *зад* het gebouw. (Hint: gebruik het voorzetsel voor ‘achter’)
10. We zitten *върху* de bank. (Hint: gebruik het voorzetsel voor ‘bovenop’)
Oefening 2: Voorzetsels van tijd en richting in het Bulgaars
2. Ik ga *към* de winkel. (Hint: gebruik het voorzetsel voor ‘naar toe’)
3. We eten *след* het werk. (Hint: gebruik het voorzetsel voor ‘na’)
4. Hij komt *преди* de vergadering. (Hint: gebruik het voorzetsel voor ‘voor’ in tijd)
5. De trein vertrekt *от* het station. (Hint: gebruik het voorzetsel voor ‘van’ bij vertrek)
6. Zij werkt *през* de week. (Hint: gebruik het voorzetsel voor ’tijdens’)
7. We reizen *до* София. (Hint: gebruik het voorzetsel voor ’tot aan’)
8. Het feest is *около* acht uur. (Hint: gebruik het voorzetsel voor ‘ongeveer’)
9. Hij fietst *по* пътя. (Hint: gebruik het voorzetsel voor ‘langs’ of ‘over’)
10. De vergadering is *във* вторник. (Hint: gebruik het voorzetsel voor ‘op’ bij dagen)