Oefening 1: Voegwoorden voor samengestelde zinnen met “и” en “но”
2. Аз исках да отида на разходка, *но* започна да вали. (Gebruik het voegwoord dat een tegenstelling aangeeft.)
3. Мария готви вечерята, *и* аз помагах с десерта. (Gebruik het voegwoord dat twee acties verbindt.)
4. Той говори бавно, *но* разбрах всичко. (Gebruik het voegwoord dat een tegenstelling uitdrukt.)
5. Ние гледахме филм, *и* после обсъждахме сюжета. (Gebruik het voegwoord dat “en” betekent.)
6. Тя е умна, *но* понякога забравя важни неща. (Gebruik het voegwoord dat een tegenstelling aangeeft.)
7. Учителят обяснява, *и* учениците слушат внимателно. (Gebruik het voegwoord dat twee handelingen verbindt.)
8. Времето беше хубаво, *но* аз останах вкъщи. (Gebruik het voegwoord dat een tegenstelling uitdrukt.)
9. Купих хляб, *и* мляко от магазина. (Gebruik het voegwoord dat “en” betekent.)
10. Той е добър спортист, *но* предпочита да чете книги. (Gebruik het voegwoord dat een tegenstelling aangeeft.)
Oefening 2: Voegwoorden voor samengestelde zinnen met “защото” en “когато”
2. Тя не дойде на работа, *защото* беше болна. (Gebruik het voegwoord dat “omdat” betekent.)
3. Ще ти помогна, *когато* имам време. (Gebruik het voegwoord dat een tijdsaanduiding geeft.)
4. Не излязохме, *защото* валеше силен дъжд. (Gebruik het voegwoord dat een reden geeft.)
5. Гледах телевизия, *когато* телефонът звънна. (Gebruik het voegwoord dat “wanneer” betekent.)
6. Не мога да отида, *защото* имам среща. (Gebruik het voegwoord dat een oorzaak aangeeft.)
7. Ще се обадя, *когато* пристигна вкъщи. (Gebruik het voegwoord dat een tijdstip beschrijft.)
8. Той закъсня, *защото* автобусът закъсня. (Gebruik het voegwoord dat een reden geeft.)
9. Започнах работа, *когато* завърших университета. (Gebruik het voegwoord dat “wanneer” betekent.)
10. Не изядох закуската, *защото* не бях гладен. (Gebruik het voegwoord dat een reden aangeeft.)