Oefening 1: Tegenwoordige tijd van regelmatige werkwoorden
2. Jij *учиш* Bulgaars op school. (Hint: werkwoord “leren” in de tegenwoordige tijd, tweede persoon enkelvoud)
3. Hij *говори* met zijn vriend in het park. (Hint: werkwoord “spreken” in de tegenwoordige tijd, derde persoon enkelvoud)
4. Wij *играем* voetbal na school. (Hint: werkwoord “spelen” in de tegenwoordige tijd, eerste persoon meervoud)
5. Jullie *пишете* brieven naar familie. (Hint: werkwoord “schrijven” in de tegenwoordige tijd, tweede persoon meervoud)
6. Zij *слушат* muziek in de auto. (Hint: werkwoord “luisteren” in de tegenwoordige tijd, derde persoon meervoud)
7. Ik *чета* een interessant boek. (Hint: werkwoord “lezen” in de tegenwoordige tijd, eerste persoon enkelvoud)
8. Jij *работиш* hard voor het examen. (Hint: werkwoord “werken” in de tegenwoordige tijd, tweede persoon enkelvoud)
9. Hij *училище* nieuwe woorden elke dag. (Hint: werkwoord “leren” in de tegenwoordige tijd, derde persoon enkelvoud)
10. Wij *говорим* over het weer. (Hint: werkwoord “spreken” in de tegenwoordige tijd, eerste persoon meervoud)
Oefening 2: Vervoeging van regelmatige werkwoorden in de verleden tijd
2. Jij *учи* hard voor de toets. (Hint: werkwoord “leren” in de verleden tijd, tweede persoon enkelvoud)
3. Hij *говори* met de leraar gisteren. (Hint: werkwoord “spreken” in de verleden tijd, derde persoon enkelvoud)
4. Wij *играхме* samen in het park. (Hint: werkwoord “spelen” in de verleden tijd, eerste persoon meervoud)
5. Jullie *писахте* een brief naar vrienden. (Hint: werkwoord “schrijven” in de verleden tijd, tweede persoon meervoud)
6. Zij *слушаха* naar de muziek op het feest. (Hint: werkwoord “luisteren” in de verleden tijd, derde persoon meervoud)
7. Ik *четох* een spannend verhaal. (Hint: werkwoord “lezen” in de verleden tijd, eerste persoon enkelvoud)
8. Jij *работи* extra uren vorige week. (Hint: werkwoord “werken” in de verleden tijd, tweede persoon enkelvoud)
9. Hij *учи* nieuwe woorden elke dag. (Hint: werkwoord “leren” in de verleden tijd, derde persoon enkelvoud)
10. Wij *говорихме* over onze plannen. (Hint: werkwoord “spreken” in de verleden tijd, eerste persoon meervoud)