Oefening 1: Onregelmatige werkwoorden in verleden tijd (deel 1)
2. Wij *взехме* het boek gisteren (verleden tijd van “nemen”).
3. Zij *видя* een vogel in de tuin (verleden tijd van “zien”).
4. Jij *написа* een brief (verleden tijd van “schrijven”).
5. Ik *дадох* het cadeau aan mijn vriend (verleden tijd van “geven”).
6. Jullie *пихте* water na het sporten (verleden tijd van “drinken”).
7. Zij *изяде* het brood snel (verleden tijd van “eten”).
8. Wij *научихме* de les goed (verleden tijd van “leren”).
9. Hij *направи* een tekening (verleden tijd van “maken/doen”).
10. Jij *взе* de bus naar huis (verleden tijd van “nemen”).
Oefening 2: Onregelmatige werkwoorden in verleden tijd (deel 2)
2. Zij *дойде* laat op het feest (verleden tijd van “komen”).
3. Wij *чухме* het nieuws gisteren (verleden tijd van “horen”).
4. Jij *прати* een e-mail naar de leraar (verleden tijd van “sturen”).
5. Hij *спечели* de wedstrijd (verleden tijd van “winnen”).
6. Jullie *се обадихте* aan je ouders (verleden tijd van “bellen”).
7. Zij *прие* поканата (verleden tijd van “accepteren”).
8. Ik *продадох* моята кола (verleden tijd van “verkopen”).
9. Wij *знаехме* отговора (verleden tijd van “weten”).
10. Hij *падна* от колелото (verleden tijd van “vallen”).