Oefening 1: Voltooid tegenwoordige tijd (perfectum)
2. Jij *bent* naar de winkel gegaan vandaag. (Hint: recente gebeurtenis met invloed op het heden)
3. Hij *heeft* het boek gelezen deze week. (Hint: handeling is voltooid en belangrijk nu)
4. Wij *hebben* het huis schoongemaakt deze ochtend. (Hint: afgeronde handeling met resultaat)
5. Jullie *hebben* de film gezien gisterenavond. (Hint: gebeurtenis die nog invloed heeft)
6. Zij *heeft* haar werk afgemaakt net. (Hint: recent afgeronde taak)
7. Ik *ben* al drie keer in Armenië geweest. (Hint: ervaring tot nu toe)
8. Hij *heeft* zijn jas gevonden. (Hint: handeling is voltooid en relevant nu)
9. Wij *hebben* de situatie besproken. (Hint: afgeronde handeling met resultaat)
10. Zij *heeft* een nieuwe taal geleerd. (Hint: voltooid resultaat met belang voor nu)
Oefening 2: Voltooid verleden tijd (plusquamperfectum)
2. Jij *was* naar de winkel gegaan voordat het begon te regenen. (Hint: actie die eerder gebeurde dan een andere gebeurtenis)
3. Hij *had* het boek gelezen voordat de docent het vroeg. (Hint: afronding vóór een verleden gebeurtenis)
4. Wij *hadden* het huis schoongemaakt voordat de gasten arriveerden. (Hint: voltooid vóór een andere actie in het verleden)
5. Jullie *hadden* de film gezien voordat jullie erover spraken. (Hint: handeling eerder dan een andere verleden gebeurtenis)
6. Zij *had* haar werk afgemaakt voordat ze naar huis ging. (Hint: afronding vóór een andere actie in het verleden)
7. Ik *was* al in Armenië geweest voordat ik daar ging studeren. (Hint: ervaring vóór een andere gebeurtenis in het verleden)
8. Hij *had* zijn jas gevonden voordat hij naar buiten ging. (Hint: handeling afgerond vóór een andere gebeurtenis)
9. Wij *hadden* de situatie besproken voordat we een beslissing namen. (Hint: afronding vóór een andere verleden handeling)
10. Zij *had* een nieuwe taal geleerd voordat ze verhuisde. (Hint: voltooid vóór een andere gebeurtenis in het verleden)