Infinitiefoefening 1: Infinitief na hulpwerkwoorden
2. Jij kunt *khandan* (lezen) het boek.
3. Hij moet *neveshtan* (schrijven) een brief.
4. Wij mogen niet *didan* (zien) die film.
5. Jullie zullen *kardan* (doen) het huiswerk.
6. Zij wil *kharidan* (kopen) een cadeau.
7. Ik kan *goshtan* (horen) muziek.
8. Jij moet *shodan* (worden) geduldig.
9. Hij wil *raftan* (gaan) naar school.
10. Wij kunnen *khandan* (lezen) de krant.
Infinitiefoefening 2: Infinitief na voorzetsels
2. Jij houdt van *khandan* (lezen) poëzie.
3. Hij heeft zin om *neveshtan* (schrijven) een gedicht.
4. Wij denken aan *didan* (zien) de bergen.
5. Jullie zijn geïnteresseerd in *kharidan* (kopen) kunst.
6. Zij zijn bezig met *kardan* (doen) hun werk.
7. Ik droom van *shodan* (worden) dokter.
8. Jij probeert te *goshtan* (horen) nieuws.
9. Hij begint te *raftan* (gaan) naar huis.
10. Wij stoppen met *khandan* (lezen) het boek.