Hulpwerkwoordenoefeningen: Tegenwoordige tijd en modale werkwoorden
2. Ти *можеш* да говориш български (gebruik het modale werkwoord “kunnen”).
3. Той *има* време днес (gebruik het hulpwerkwoord voor “hebben” in de tegenwoordige tijd).
4. Ние *трябва* да учим граматика (gebruik het modale werkwoord voor “moeten/verplicht zijn”).
5. Вие *сте* много добри приятели (gebruik het hulpwerkwoord voor “zijn” in de meervoudsvorm).
6. Те *могат* да помогнат утре (gebruik het modale werkwoord “kunnen” in meervoud).
7. Аз *искам* да пия вода (gebruik het modale werkwoord “willen”).
8. Ти *си* в града сега (gebruik het hulpwerkwoord voor “zijn”, enkelvoud).
9. Той *ще* дойде по-късно (gebruik het hulpwerkwoord voor de toekomende tijd).
10. Ние *имаме* нужда от помощ (gebruik het hulpwerkwoord voor “hebben” in meervoud).
Hulpwerkwoordenoefeningen: Verleden tijd en ontkenning
2. Ти *не можеш* да дойдеш вчера (gebruik de ontkenning met modaal werkwoord “kunnen”).
3. Той *имаше* много работа (gebruik het hulpwerkwoord voor “hebben” in de verleden tijd).
4. Ние *не трябваше* да закъсняваме (gebruik de ontkenning met modaal werkwoord “moeten” in verleden tijd).
5. Вие *бяхте* на срещата (gebruik het hulpwerkwoord voor “zijn” in verleden tijd, meervoud).
6. Те *не можаха* да разберат урока (ontkenning met modaal werkwoord “kunnen” verleden tijd).
7. Аз *исках* да уча повече (gebruik het modale werkwoord “willen” verleden tijd).
8. Ти *не беше* готов за изпита (ontkenning met hulpwerkwoord “zijn” verleden tijd).
9. Той *ще бъде* тук утре (gebruik het hulpwerkwoord voor toekomende tijd van “zijn”).
10. Ние *нямахме* време за почивка (gebruik het hulpwerkwoord voor “hebben” in verleden tijd ontkennend).