1. De *տղա* is de jongen. (Hint: Mannelijke personen hebben meestal dit geslacht.)
2. De *աղջիկ* is het meisje. (Hint: Vrouwelijke personen hebben meestal dit geslacht.)
3. De *գիրք* is het boek. (Hint: Dit woord is onzijdig, het verwijst naar een ding.)
4. De *մայր* is de moeder. (Hint: Vrouwelijk geslacht, een familielid.)
5. De *հայր* is de vader. (Hint: Mannelijk geslacht, een familielid.)
6. De *քաղաք* is de stad. (Hint: Onzijdig, een plaatsnaam.)
7. De *աղջիկ* speelt buiten. (Hint: Vrouwelijk geslacht, persoon.)
8. De *տղամարդ* is de man. (Hint: Mannelijk geslacht, volwassen persoon.)
9. De *գետ* is de rivier. (Hint: Onzijdig, natuurverschijnsel.)
10. De *եղբայր* is de broer. (Hint: Mannelijk familielid.)

1. De *տղան* leest een boek. (Hint: Gebruik de mannelijke vorm van “jongen” in de onderwerpvorm.)
2. De *աղջիկը* loopt naar school. (Hint: Vrouwelijke vorm met bepaalde lidwoord -ը.)
3. Het *գիրքը* ligt op tafel. (Hint: Onzijdig zelfstandig naamwoord met bepaalde lidwoord -ը.)
4. De *մայրը* kookt eten. (Hint: Vrouwelijke vorm met lidwoord.)
5. De *հայրն* werkt hard. (Hint: Mannelijke vorm met lidwoord, let op uitspraak.)
6. De *քաղաքը* is groot. (Hint: Onzijdig met bepaald lidwoord.)
7. De *աղջիկը* speelt met de bal. (Hint: Vrouwelijk onderwerp met lidwoord.)
8. De *տղամարդը* werkt in de tuin. (Hint: Mannelijke vorm met lidwoord.)
9. De *գետը* stroomt snel. (Hint: Onzijdig onderwerp met bepaald lidwoord.)
10. De *եղբայրը* helpt zijn broer. (Hint: Mannelijk familielid met lidwoord.)