Eenvoudige zinnen Oefeningen: Tegenwoordige tijd
2. Jij *կարողանում* (karoghanum) goed lezen. (Hint: Gebruik het werkwoord ‘kunnen’ in de tegenwoordige tijd.)
3. Hij *գրում* (grum) een brief. (Hint: Gebruik het werkwoord ‘schrijven’ in de tegenwoordige tijd.)
4. Wij *աշխատում* (ashkhatum) samen. (Hint: Gebruik het werkwoord ‘werken’ in de tegenwoordige tijd.)
5. Jullie *սոված* (sovats) zijn. (Hint: Gebruik het woord voor ‘hongerig’ als bijvoeglijk naamwoord.)
6. Zij *նայում* (nayum) televisie. (Hint: Gebruik het werkwoord ‘kijken’ in de tegenwoordige tijd.)
7. Ik *կարդում* (kardum) een boek. (Hint: Gebruik het werkwoord ‘lezen’ in de tegenwoordige tijd.)
8. Jij *խոսում* (khosum) Armeens. (Hint: Gebruik het werkwoord ‘spreken’ in de tegenwoordige tijd.)
9. Hij *գնալ* (gnal) naar school. (Hint: Gebruik het werkwoord ‘gaan’ in de tegenwoordige tijd, let op vervoeging.)
10. Wij *սիրում* (sirum) muziek. (Hint: Gebruik het werkwoord ‘houden van’ in de tegenwoordige tijd.)
Eenvoudige zinnen Oefeningen: Verleden tijd
2. Jij *տեսար* (tesar) een mooie film. (Hint: Gebruik het verleden tijd van ‘zien’.)
3. Hij *գրեց* (grets) een brief. (Hint: Gebruik het verleden tijd van ‘schrijven’.)
4. Wij *աշխատեցինք* (ashkhatetsink) gisteren. (Hint: Gebruik het verleden tijd van ‘werken’.)
5. Jullie *խաղացինք* (khaghatsink) voetbal. (Hint: Gebruik het verleden tijd van ‘spelen’.)
6. Zij *կարդացին* (kardatsin) een boek. (Hint: Gebruik het verleden tijd van ‘lezen’.)
7. Ik *սիրեցի* (siretsi) muziek. (Hint: Gebruik het verleden tijd van ‘houden van’.)
8. Jij *խոսեցիր* (khosetsir) met de leraar. (Hint: Gebruik het verleden tijd van ‘spreken’.)
9. Hij *նայեց* (nayets) televisie. (Hint: Gebruik het verleden tijd van ‘kijken’.)
10. Wij *գնացինք* (gnatsink) naar school. (Hint: Gebruik het verleden tijd van ‘gaan’.)