Comparativo Oefeningen voor Spaanse grammatica


Oefening 1: Vul de juiste vorm in van de comparatief in de volgende zinnen


In dit artikel gaan we ons richten op de Comparativo, ofwel de vergelijkende trap, in de Spaanse grammatica. Deze vorm wordt gebruikt om twee dingen te vergelijken door middel van bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden. In het Nederlands zou dit bijvoorbeeld zijn: sneller, groter, interessanter. Het Spaans maakt gebruik van de structuur ‘mĆ”s + bijvoeglijk naamwoord/bijwoord + que’ om meer, en ‘menos + bijvoeglijk naamwoord/bijwoord + que’ om minder te vergelijken. Ook kan de vergelijkende trap worden gevormd door ’tan + bijvoeglijk naamwoord/bijwoord + como’ te gebruiken. Het is een essentieel onderdeel van de Spaanse taal dat veelvuldig in dagelijkse conversatie voorkomt.

English teacher showing language grammar taskĀ 

De meest efficiƫnte manier om een taal te leren

Probeer Talkpal gratis

Deze oefeningen zijn ontworpen om studenten te helpen hun begrip van de comparatief in het Spaans te versterken. Door de lege plekken in te vullen, kunnen studenten oefenen met het correct vormen van vergelijkingen, waarbij ze letten op de context van de zin om de juiste vorm te kiezen. Succes met oefenen!

Mi hermano es *mƔs* (meer) alto que yo.

Este libro es *menos* (minder) interesante que el que leĆ­ste la semana pasada.

El coche de Juan es *tan* (even) rƔpido como el mƭo.

Susana canta *mejor* (beter) que Carla.

Fernando es *mƔs* (meer) joven que su primo.

Los exƔmenes fueron *menos* (minder) difƭciles de lo que pensƔbamos.

La pelĆ­cula de ayer fue *tan* (even) buena como la primera.

Esta tarta estƔ *mƔs* (meer) dulce que la anterior.

La catedral de esta ciudad es *menos* (minder) antigua que la de la ciudad vecina.

Usted habla *mƔs* (meer) claramente que su hermano.

El clima de aquĆ­ es *tan* (even) caluroso como en tu paĆ­s.

Marisa trabaja *menos* (minder) horas que su compaƱero de trabajo.

Tú tienes *mÔs* (meer) paciencia que el profesor.

El rƭo es *menos* (minder) ancho cerca de la montaƱa.

Este examen parece *mƔs* (meer) fƔcil que el anterior.

Oefening 2: Kies het juiste comparatief bijvoeglijk naamwoord of bijwoord

La mesa del comedor es *mÔs grande* (groter) que la del salón.

Hoy me siento *menos cansado* (minder moe) que ayer.

Esta traducción estÔ *tan bien* (even goed) hecha como la otra.

El test fue *mƔs difƭcil* (moeilijker) que el ejercicio de clase.

Marta tiene *menos dinero* (minder geld) que Elena.

Carlos es *mƔs alto* (langer) que su hermano.

Este coche consume *menos combustible* (minder brandstof) que el modelo anterior.

Mi perro es *tan obediente* (even gehoorzaam) como el tuyo.

La pelĆ­cula fue *menos emocionante* (minder spannend) que el libro.

Ellos hablan el idioma *mejor que* (beter dan) los estudiantes nuevos.

Este móvil tiene *mÔs memoria* (meer geheugen) que el que tenía antes.

Tu respuesta es *menos correcta* (minder juist) que la de la otra alumna.

Las flores de este jardĆ­n son *tan hermosas* (even mooi) como las del parque.

Hoy hace *mƔs calor* (warmer) que ayer.

Eduardo corre *mƔs rƔpido* (sneller) que su amigo.

LEER SNELLER TALEN
MET AI

Leer 5x Sneller