Bezittelijke bijvoeglijke naamwoorden – Oefening 1
2. Els nens juguen amb *els seus* joguines. (Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “hun” bij een meervoudig zelfstandig naamwoord.)
3. Aquest és *el meu* gos. (Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “mijn” bij een mannelijk enkelvoudig zelfstandig naamwoord.)
4. La casa és *la nostra*. (Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “ons/onze” bij een vrouwelijk enkelvoudig zelfstandig naamwoord.)
5. Ell va portar *la seva* motxilla. (Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “zijn” bij een vrouwelijk enkelvoudig zelfstandig naamwoord.)
6. Ens agrada *la vostra* escola. (Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “jullie” bij een vrouwelijk enkelvoudig zelfstandig naamwoord.)
7. Els gats mengen *el seu* menjar. (Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “hun” bij een mannelijk enkelvoudig zelfstandig naamwoord.)
8. Aquest és *el teu* cotxe. (Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “jouw” bij een mannelijk enkelvoudig zelfstandig naamwoord.)
9. La professora va corregir *els seus* exàmens. (Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “haar” bij een meervoudig zelfstandig naamwoord.)
10. Vam visitar *la seva* ciutat. (Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “hun” bij een vrouwelijk enkelvoudig zelfstandig naamwoord.)
Bezittelijke bijvoeglijke naamwoorden – Oefening 2
2. He comprat *els meus* llibres nous. (Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “mijn” bij een meervoudig zelfstandig naamwoord.)
3. La teva amiga viu a Barcelona. (Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “jouw” bij een vrouwelijk enkelvoudig zelfstandig naamwoord.)
4. Nosaltres estimem *la nostra* família. (Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “ons/onze” bij een vrouwelijk enkelvoudig zelfstandig naamwoord.)
5. Els professors van *els seus* llibres a classe. (Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “hun” bij een meervoudig zelfstandig naamwoord.)
6. La teva casa és molt bonica. (Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “jouw” bij een vrouwelijk enkelvoudig zelfstandig naamwoord.)
7. Ell va perdre *el seu* telèfon. (Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “zijn” bij een mannelijk enkelvoudig zelfstandig naamwoord.)
8. Vam trobar *els nostres* amics al parc. (Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “ons/onze” bij een meervoudig zelfstandig naamwoord.)
9. La seva mare és doctora. (Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “hun” bij een vrouwelijk enkelvoudig zelfstandig naamwoord.)
10. He vist *el teu* gat al jardí. (Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “jouw” bij een mannelijk enkelvoudig zelfstandig naamwoord.)