Beschrijvende bijvoeglijke naamwoordoefening 1
2. Zij draagt een *सुन्दर* (mooi) लुगा naar het feest.
3. Het is een *ठूलो* (groot) कुकुर die de buren hebben.
4. Wij eten *मीठो* (lekker) खाना samen.
5. Hij heeft een *निलो* (blauw) किताब gekocht.
6. De *सानो* (klein) बच्चा speelt in de tuin.
7. Zij leest een *रोचक* (interessant) कथा.
8. Ik heb een *नयाँ* (nieuw) फोन nodig.
9. Het is een *पुरानो* (oud) घर in het dorp.
10. De *कालो* (zwart) बिरालो slaapt op de stoel.
Beschrijvende bijvoeglijke naamwoordoefening 2
2. Mijn moeder maakt *गरम* (heet) चिया.
3. Het kind draagt een *रातो* (rood) टोपी.
4. De *सफा* (schoon) कोठा is klaar voor bezoek.
5. Wij wandelen door het *हरियो* (groen) जंगल.
6. Hij heeft een *धेरै* (veel) काम vandaag.
7. De *धेरै* (veel) फूल bloeien in de tuin.
8. Zij heeft een *मोटो* (dik) किताब gelezen.
9. De *चिसो* (koud) पानी smaakt verfrissend.
10. Ik zie een *छोटो* (kort) फिल्म op tv.