Het leren van een nieuwe taal is een spannende reis, vooral wanneer je de woorden en uitdrukkingen leert die betrekking hebben op familie. In dit artikel zullen we de Deense woorden voor familierelaties verkennen. Deze woorden zijn fundamenteel om basisgesprekken te voeren en een dieper begrip te krijgen van de Deense cultuur. Laten we beginnen met enkele van de meest voorkomende woorden die je tegenkomt wanneer je over familie praat in het Deens.

Directe Familie

Far – Vader. Dit woord gebruik je om naar je mannelijke ouder te verwijzen.
Min far arbejder på en skole.

Mor – Moeder. Dit woord gebruik je om naar je vrouwelijke ouder te verwijzen.
Min mor elsker at lave mad.

Bror – Broer. Dit woord gebruik je om naar je mannelijke sibling te verwijzen.
Min bror spiller fodbold.

Søster – Zus. Dit woord gebruik je om naar je vrouwelijke sibling te verwijzen.
Min søster studerer på universitetet.

Forældre – Ouders. Dit woord gebruik je om naar beide ouders te verwijzen.
Mine forældre bor i København.

Grootouders en Kleinkinderen

Bedstefar – Grootvader. Dit woord gebruik je om naar de vader van je ouders te verwijzen.
Min bedstefar fortæller altid gode historier.

Bedstemor – Grootmoeder. Dit woord gebruik je om naar de moeder van je ouders te verwijzen.
Min bedstemor bager de bedste kager.

Barnebarn – Kleinkind. Dit woord gebruik je om naar de kinderen van je kinderen te verwijzen.
Jeg er bedsteforælder til tre børnebørn.

Søn – Zoon. Dit woord gebruik je om naar je mannelijke kind te verwijzen.
Min søn går i skole.

Datter – Dochter. Dit woord gebruik je om naar je vrouwelijke kind te verwijzen.
Min datter elsker at tegne.

Uitgebreide Familie

Onkel – Oom. Dit woord gebruik je om naar de broer van je ouders of de echtgenoot van je tante te verwijzen.
Min onkel bor i Sverige.

Tante – Tante. Dit woord gebruik je om naar de zus van je ouders of de echtgenote van je oom te verwijzen.
Min tante er meget venlig.

Fætter – Neef. Dit woord gebruik je om naar de zoon van je oom of tante te verwijzen.
Min fætter og jeg leger sammen.

Kusine – Nicht. Dit woord gebruik je om naar de dochter van je oom of tante te verwijzen.
Min kusine går på samme skole som mig.

Stief- en Schoonfamilie

Stedfar – Stiefvader. Dit woord gebruik je om naar de man te verwijzen die met je moeder is getrouwd maar niet je biologische vader is.
Min stedfar er meget støttende.

Stedmor – Stiefmoeder. Dit woord gebruik je om naar de vrouw te verwijzen die met je vader is getrouwd maar niet je biologische moeder is.
Min stedmor laver lækker mad.

Stedsøster – Stiefzus. Dit woord gebruik je om naar de dochter van je stiefouder te verwijzen.
Min stedsøster og jeg er gode venner.

Stedbror – Stiefbroer. Dit woord gebruik je om naar de zoon van je stiefouder te verwijzen.
Min stedbror er meget sjov.

Svigerfar – Schoonvader. Dit woord gebruik je om naar de vader van je echtgenoot of echtgenote te verwijzen.
Min svigerfar er pensioneret.

Svigermor – Schoonmoeder. Dit woord gebruik je om naar de moeder van je echtgenoot of echtgenote te verwijzen.
Min svigermor er meget omsorgsfuld.

Svigerinde – Schoonzus. Dit woord gebruik je om naar de zus van je echtgenoot of echtgenote te verwijzen.
Min svigerinde er meget dygtig.

Svoger – Schoonbroer. Dit woord gebruik je om naar de broer van je echtgenoot of echtgenote te verwijzen.
Min svoger elsker at fiske.

Speciale Familierelaties

Fadder – Peetvader of peetmoeder. Dit woord gebruik je om naar een persoon te verwijzen die een speciale rol speelt in het religieuze en morele leven van een kind.
Min fadder er meget betydningsfuld for mig.

Gudfar – Peetvader. Dit woord gebruik je om specifiek naar een mannelijke peetouder te verwijzen.
Min gudfar er min fars bedste ven.

Gudmor – Peetmoeder. Dit woord gebruik je om specifiek naar een vrouwelijke peetouder te verwijzen.
Min gudmor har altid gode råd.

Laten we nu enkele zinnen en uitdrukkingen bekijken die je kunt gebruiken om te praten over familie in het Deens.

Gezinsactiviteiten en Rollen

Husholdning – Huishouden. Dit woord gebruik je om naar alle leden van een familie te verwijzen die samen in een huis wonen.
Vores husholdning består af fem personer.

Familiefest – Familiefeest. Dit woord gebruik je om naar een feestelijke bijeenkomst van familieleden te verwijzen.
Vi holder en familiefest hver sommer.

Forældremøde – Ouderbijeenkomst. Dit woord gebruik je om naar een bijeenkomst van ouders, bijvoorbeeld op school, te verwijzen.
Der er forældremøde i skolen i aften.

Bedstemors fødselsdag – Grootmoeders verjaardag. Dit woord gebruik je om naar de verjaardag van je grootmoeder te verwijzen.
Vi fejrer bedstemors fødselsdag med hele familien.

Familiebillede – Familieportret. Dit woord gebruik je om naar een foto te verwijzen waarop meerdere familieleden staan.
Vi tog et familiebillede ved stranden.

Familiegesprekken

Hvordan har din familie det? – Hoe gaat het met je familie? Dit is een beleefde vraag om te informeren naar de toestand van iemands familie.
Hvordan har din familie det? Jeg håber, de har det godt.

Min familie er meget vigtig for mig – Mijn familie is heel belangrijk voor mij. Dit is een uitdrukking om je waardering voor je familie te tonen.
Min familie er meget vigtig for mig, og vi støtter altid hinanden.

Jeg elsker at tilbringe tid med mine søskende – Ik hou ervan om tijd door te brengen met mijn broers en zussen. Dit is een uitdrukking om je liefde voor je broers en zussen te tonen.
Jeg elsker at tilbringe tid med mine søskende i weekenderne.

Vi har en stor familie – We hebben een grote familie. Dit is een uitdrukking om aan te geven dat je veel familieleden hebt.
Vi har en stor familie med mange fætre og kusiner.

Door deze Deense woorden en uitdrukkingen te leren, zul je beter in staat zijn om over je familie te praten en gesprekken te voeren met Deense sprekers. Familierelaties zijn een belangrijk onderdeel van elke cultuur, en door deze woordenschat te beheersen, krijg je een dieper inzicht in de Deense samenleving. Blijf oefenen en gebruik deze woorden in je dagelijkse gesprekken om je taalvaardigheden te verbeteren. Veel succes met je taalleerreis!