In deze oefening gaan we ons richten op het correct gebruiken van de Simple Present en de Present Perfect Progressive tijden in de Engelse taal. De Simple Present wordt gebruikt voor routines of feiten die altijd waar zijn, terwijl de Present Perfect Progressive gebruikt wordt om acties te beschrijven die begonnen zijn in het verleden en voortduren tot het heden, of om de duur van een actie te benadrukken.
Door deze oefeningen te doen, zul je je vaardigheden verbeteren in het herkennen en correct toepassen van deze twee tijden. Het is belangrijk om de juiste tijd te kiezen om te laten zien of iets een gewoonte is, een algemeen bekend feit, een actie die nog bezig is, of een actie die een bepaalde duur heeft gehad. Veel succes met de oefeningen!
Oefening 1: Simple Present
She *eats* (verb) breakfast at 7 AM every morning.
It *rains* (verb) a lot in the autumn.
My brother *plays* (verb) football on Saturdays.
He *does* (verb) his homework after school every day.
The Earth *orbits* (verb) the Sun.
My cat *loves* (verb) chasing birds.
She never *watches* (verb) television in the morning.
The teacher always *tells* (verb) us interesting stories.
The bus *leaves* (verb) at 6 PM sharp.
Water *boils* (verb) at 100 degrees Celsius.
The museum *closes* (verb) at 5 o’clock.
My parents *speak* (verb) three languages fluently.
The sun *sets* (verb) in the west.
She *brushes* (verb) her teeth twice a day.
Our teacher *gives* (verb) us a lot of homework.
Oefening 2: Present Perfect Progressive
I *have been waiting* (verb phrase) for the bus for 30 minutes.
She *has been studying* (verb phrase) English for five years.
They *have been talking* (verb phrase) since they arrived.
It *has been raining* (verb phrase) all day.
We *have been working* (verb phrase) on this project since January.
He *has been trying* (verb phrase) to fix the car for hours.
I *have been feeling* (verb phrase) a bit sick since this morning.
She *has been writing* (verb phrase) her thesis all semester.
You *have been running* (verb phrase) every day, haven’t you?
They *have been living* (verb phrase) here since 2003.
The baby *has been sleeping* (verb phrase) for the last four hours.
The computer *has been making* (verb phrase) a strange noise since I turned it on.
We *have been waiting* (verb phrase) for a delivery all afternoon.
They *have been building* (verb phrase) the new road for months.
She *has been thinking* (verb phrase) about changing her job lately.