Oefening 1: Vergelijkingen maken met bijvoeglijke naamwoorden
2. وہ آدمی مجھ سے *بڑا* ہے۔ (Hint: Vergelijk de grootte, gebruik het woord voor ‘groter’)
3. آج کا موسم کل کے مقابلے میں *ٹھنڈا* ہے۔ (Hint: Vergelijk de temperatuur, gebruik het woord voor ‘kouder’)
4. میری گاڑی تمہاری گاڑی سے *تیز* ہے۔ (Hint: Vergelijk de snelheid, gebruik het woord voor ‘sneller’)
5. اس کا جواب میرا جواب سے *آسان* ہے۔ (Hint: Vergelijk de moeilijkheid, gebruik het woord voor ‘makkelijker’)
6. یہ کام وہ کام سے *مشکل* ہے۔ (Hint: Vergelijk de moeilijkheid, gebruik het woord voor ‘moeilijker’)
7. کل کی بارش آج کی بارش سے *زیادہ* تھی۔ (Hint: Vergelijk hoeveelheden, gebruik het woord voor ‘meer’)
8. میری بہن تمہاری بہن سے *چھوٹی* ہے۔ (Hint: Vergelijk leeftijd, gebruik het woord voor ‘jonger’)
9. یہ پہاڑ دوسرے پہاڑ سے *اونچا* ہے۔ (Hint: Vergelijk hoogte, gebruik het woord voor ‘hoger’)
10. تمہاری کہانی میری کہانی سے *دلچسپ* ہے۔ (Hint: Vergelijk interesse, gebruik het woord voor ‘interessanter’)
Oefening 2: Vul de juiste vergelijkende bijvoeglijke naamwoorden in
2. آج کا دن کل کے دن سے *گرم* ہے۔ (Hint: Vergelijk temperatuur, gebruik het woord voor ‘warmer’)
3. اس نے میرا کام تمہارے کام سے *تیز* کیا ہے۔ (Hint: Vergelijk snelheid, gebruik het woord voor ‘sneller’)
4. میری انگلی تمہاری انگلی سے *لمبی* ہے۔ (Hint: Vergelijk lengte, gebruik het woord voor ‘langer’)
5. یہ راستہ وہ راستہ سے *چھوٹا* ہے۔ (Hint: Vergelijk afstand, gebruik het woord voor ‘korter’)
6. آج کا موسم کل کے مقابلے میں *خوشگوار* ہے۔ (Hint: Vergelijk sfeer, gebruik het woord voor ‘aangenamer’)
7. اس کا گھر میرے گھر سے *زیادہ* بڑا ہے۔ (Hint: Vergelijk grootte, gebruik het woord voor ‘meer’)
8. یہ مسئلہ پچھلے مسئلے سے *آسان* ہے۔ (Hint: Vergelijk moeilijkheid, gebruik het woord voor ‘makkelijker’)
9. وہ لڑکا اس لڑکے سے *طاقتور* ہے۔ (Hint: Vergelijk kracht, gebruik het woord voor ‘sterker’)
10. میری کتاب تمہاری کتاب سے *پرانی* ہے۔ (Hint: Vergelijk leeftijd, gebruik het woord voor ‘ouder’)