Oefening 1: Voorzetsels van plaats (Yer Edatları)
2. Kedi sandalyenin *altında* uyuyor. (Gebruik het voorzetsel voor ‘onder’)
3. Anahtar çantanın *içinde* bulunuyor. (Gebruik het voorzetsel voor ‘in’)
4. Resim duvarın *önünde* asılı. (Gebruik het voorzetsel voor ‘voor’ als in ‘voor een object’)
5. Ayakkabılar kapının *yanında* duruyor. (Gebruik het voorzetsel voor ‘naast’)
6. Çocuk parkın *dışında* oynuyor. (Gebruik het voorzetsel voor ‘buiten’)
7. Telefon masanın *üzerinde* sessiz modda. (Gebruik een ander voorzetsel voor ‘op’)
8. Kuş ağacın *tepesinde* ötüyor. (Gebruik het voorzetsel voor ‘bovenop’)
9. Çanta sandalyenin *arkasında* kaldı. (Gebruik het voorzetsel voor ‘achter’)
10. Anahtar yatağın *altında* değil. (Gebruik het voorzetsel voor ‘onder’)
Oefening 2: Voorzetsels van tijd (Zaman Edatları)
2. Akşam yemeği saat 7’de *sonra* yenir. (Gebruik het voorzetsel voor ‘na’)
3. Tatil yaz *boyunca* devam etti. (Gebruik het voorzetsel voor ’tijdens’)
4. Toplantı öğleden sonra *sonra* yapılacak. (Gebruik het voorzetsel voor ‘na’)
5. Film gece *boyunca* gösterimde kaldı. (Gebruik het voorzetsel voor ‘gedurende’)
6. Sabahları kahve *önce* içilir. (Gebruik het voorzetsel voor ‘voor’)
7. Yılın sonunda kar *sonra* erir. (Gebruik het voorzetsel voor ‘na’)
8. Dersler hafta *boyunca* devam ediyor. (Gebruik het voorzetsel voor ‘gedurende’)
9. Kitap okumak akşam *önce* alışkanlık oldu. (Gebruik het voorzetsel voor ‘voor’)
10. Spor, okuldan *sonra* yapılır. (Gebruik het voorzetsel voor ‘na’)