1. Mimi *ninakula* chakula sasa. (Hint: Gebruik de tegenwoordige tijd voor “ik eet”)
2. Wewe *unasoma* kitabu sasa. (Hint: Gebruik de tegenwoordige tijd voor “jij leest”)
3. Yeye *anakwenda* sokoni. (Hint: Gebruik de tegenwoordige tijd voor “hij/zij gaat”)
4. Sisi *tunacheza* mpira sasa. (Hint: Gebruik de tegenwoordige tijd voor “wij spelen”)
5. Ninyi *mnafanya* kazi sasa. (Hint: Gebruik de tegenwoordige tijd voor “jullie doen/werken”)
6. Wao *wanakimbia* haraka. (Hint: Gebruik de tegenwoordige tijd voor “zij rennen”)
7. Mimi *ninakunywa* maji sasa. (Hint: Gebruik de tegenwoordige tijd voor “ik drink”)
8. Wewe *unafundisha* darasani. (Hint: Gebruik de tegenwoordige tijd voor “jij onderwijst”)
9. Yeye *anapika* chakula kitamu. (Hint: Gebruik de tegenwoordige tijd voor “hij/zij kookt”)
10. Sisi *tunapenda* muziki mzuri. (Hint: Gebruik de tegenwoordige tijd voor “wij houden van”)

1. Mimi *nilikula* chakula jana. (Hint: Gebruik de verleden tijd voor “ik at”)
2. Wewe *ulisoma* kitabu jana. (Hint: Gebruik de verleden tijd voor “jij las”)
3. Yeye *alikwenda* sokoni jana. (Hint: Gebruik de verleden tijd voor “hij/zij ging”)
4. Sisi *tulicheza* mpira jana. (Hint: Gebruik de verleden tijd voor “wij speelden”)
5. Ninyi *mlifanya* kazi jana. (Hint: Gebruik de verleden tijd voor “jullie deden/werkten”)
6. Wao *walikimbia* haraka jana. (Hint: Gebruik de verleden tijd voor “zij renden”)
7. Mimi *nilinywa* maji jana. (Hint: Gebruik de verleden tijd voor “ik dronk”)
8. Wewe *ulifundisha* darasani jana. (Hint: Gebruik de verleden tijd voor “jij onderwees”)
9. Yeye *alipika* chakula kitamu jana. (Hint: Gebruik de verleden tijd voor “hij/zij kookte”)
10. Sisi *tulipenda* muziki mzuri jana. (Hint: Gebruik de verleden tijd voor “wij hielden van”)