1. Dit is mijn *prvi* boek. (Hint: gebruik het rangtelwoord voor ‘eerste’ in het Sloveens)
2. Zij woont in het *drugi* huis van de straat. (Hint: rangtelwoord voor ’tweede’)
3. De *tretji* dag van de week is woensdag. (Hint: rangtelwoord voor ‘derde’)
4. Mijn broer is de *četrti* in de rij. (Hint: rangtelwoord voor ‘vierde’)
5. Wij gaan op vakantie in de *peti* maand van het jaar. (Hint: rangtelwoord voor ‘vijfde’)
6. Het is de *šesti* keer dat ik deze film zie. (Hint: rangtelwoord voor ‘zesde’)
7. De *sedmi* leerling kreeg een prijs. (Hint: rangtelwoord voor ‘zevende’)
8. Zij liep als *osmi* over de finish. (Hint: rangtelwoord voor ‘achtste’)
9. Dit is zijn *deveti* verjaardag. (Hint: rangtelwoord voor ‘negende’)
10. De *deseti* pagina van het boek is interessant. (Hint: rangtelwoord voor ’tiende’)

1. Op de *prvi* dag van school maken we kennis met de leraar. (Hint: eerste dag)
2. Mijn zus werd de *druga* in de wedstrijd. (Hint: tweede plaats vrouwelijk)
3. Het museum is geopend op de *tretji* zondag van de maand. (Hint: derde zondag)
4. Hij woont op de *četrti* verdieping van het gebouw. (Hint: vierde verdieping)
5. We vieren zijn *peti* jubileum volgend jaar. (Hint: vijfde jubileum)
6. De *šesta* les gaat over rangtelwoorden. (Hint: zesde les vrouwelijk)
7. Zij kreeg de *sedma* prijs in de competitie. (Hint: zevende prijs vrouwelijk)
8. De *osma* maand van het jaar is augustus. (Hint: achtste maand vrouwelijk)
9. Mijn opa is de *deveta* persoon in onze familiegeschiedenis. (Hint: negende persoon vrouwelijk)
10. De *deseta* aflevering van de serie was spannend. (Hint: tiende aflevering vrouwelijk)