Oefening 1: Basisvormen van attributieve bijvoeglijke naamwoorden
2. Vidím *peknú* ženu op het plein. (Hint: vrouwelijk, enkelvoud, accusatief)
3. Máme *staré* auto in de garage. (Hint: onzijdig, enkelvoud, nominatief)
4. Čítam *zaujímavú* knihu. (Hint: vrouwelijk, enkelvoud, accusatief)
5. On má *dobre*ho psa. (Hint: mannelijk, enkelvoud, accusatief, levný tvar)
6. To je *malé* mesto na Slovensku. (Hint: onzijdig, enkelvoud, nominatief)
7. Pozerám sa na *vysoký* strom. (Hint: mannelijk, enkelvoud, accusatief)
8. Potrebujem *novú* tašku. (Hint: vrouwelijk, enkelvoud, accusatief)
9. Kúpili sme *zelené* jablká. (Hint: onzijdig, meervoud, nominatief)
10. Vidím *starých* ľudí v parku. (Hint: mannelijk, meervoud, accusatief)
Oefening 2: Attributieve bijvoeglijke naamwoorden in verschillende naamvallen
2. Bez *veľkej* lásky nie je život krásny. (Hint: vrouwelijk, enkelvoud, genitiv)
3. Idem k *starému* lekárovi. (Hint: mannelijk, enkelvoud, dativ)
4. Pozerám na *modrú* oblohu. (Hint: vrouwelijk, enkelvoud, accusatief)
5. Sme v *teplom* dome. (Hint: onzijdig, enkelvoud, lokativ)
6. Cestujem s *dobrými* priateľmi. (Hint: mannelijk, meervoud, instrumentalis)
7. Bez *čerstvých* ovocí sa necítim dobre. (Hint: onzijdig, meervoud, genitiv)
8. Dám knihu *mladému* študentovi. (Hint: mannelijk, enkelvoud, dativ)
9. Hovorím o *starých* filmoch. (Hint: mannelijk, meervoud, lokativ)
10. Vidím *nové* autá na ulici. (Hint: onzijdig, meervoud, accusatief)