1. De *muž* (man) loopt snel door het park. Hint: Mannelijk geslacht, meestal eindigend op een medeklinker.
2. Zij leest een boek over de *žena* (vrouw). Hint: Vrouwelijk geslacht, vaak eindigend op -a.
3. Het kind speelt met een *dieťa* (kind). Hint: Onzijdig geslacht, vaak eindigend op -a, maar anders dan vrouwelijk.
4. De *dom* (huis) is groot en stevig. Hint: Mannelijk geslacht, eindigt op medeklinker.
5. Zij koopt een nieuwe *kniha* (boek). Hint: Vrouwelijk geslacht, eindigt op -a.
6. Het *auto* (auto) staat voor het huis. Hint: Onzijdig geslacht, eindigt op -o.
7. Mijn *otec* (vader) werkt hard elke dag. Hint: Mannelijk geslacht, eindigt op medeklinker.
8. De *ruka* (hand) is gewond. Hint: Vrouwelijk geslacht, eindigt op -a.
9. Het *mesto* (stad) is heel oud. Hint: Onzijdig geslacht, eindigt op -o.
10. De *pes* (hond) blaft luid. Hint: Mannelijk geslacht, eindigt op medeklinker.

1. To je *dobrý* (goed) muž. Hint: Mannelijk geslacht, bijvoeglijk naamwoord eindigt op -ý.
2. To je *dobrá* (goed) žena. Hint: Vrouwelijk geslacht, bijvoeglijk naamwoord eindigt op -á.
3. To je *dobré* (goed) dieťa. Hint: Onzijdig geslacht, bijvoeglijk naamwoord eindigt op -é.
4. Vidím *nový* (nieuw) dom. Hint: Mannelijk geslacht.
5. Máme *novú* (nieuw) knihu. Hint: Vrouwelijk geslacht, let op de -ú uitgang.
6. Kúpil si *nové* (nieuw) auto. Hint: Onzijdig geslacht.
7. Starý *otec* je unavený. Hint: Mannelijk geslacht.
8. Jej *starú* (oud) ruku bolí. Hint: Vrouwelijk geslacht.
9. Mesto je *staré* (oud). Hint: Onzijdig geslacht.
10. Pozerám na *stareho* (oude) psa. Hint: Mannelijk geslacht, let op de -ho uitgang in de genitief.