1. Ovo je dečak *koji* igra fudbal. (Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord voor onderwerp, enkelvoud, mannelijk)
2. To je žena *koja* peva lepo. (Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord voor onderwerp, enkelvoud, vrouwelijk)
3. Knjiga *koja* je na stolu je nova. (Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord voor onderwerp, enkelvoud, onzijdig)
4. Ljudi *koji* rade naporno su uspešni. (Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord voor onderwerp, meervoud)
5. Pas *koji* trči brzo je moj. (Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord voor onderwerp, enkelvoud, mannelijk)
6. Mačka *koja* spava je tvoja. (Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord voor onderwerp, enkelvoud, vrouwelijk)
7. Deca *koja* uče su pametna. (Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord voor onderwerp, meervoud)
8. Film *koji* gledamo je zanimljiv. (Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord voor onderwerp, enkelvoud, onzijdig)
9. Učitelj *koji* predaje je dobar. (Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord voor onderwerp, enkelvoud, mannelijk)
10. Devojka *koja* pleše je lepa. (Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord voor onderwerp, enkelvoud, vrouwelijk)

1. Ovo je knjiga *koju* sam pročitao. (Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord als lijdend voorwerp, enkelvoud, vrouwelijk)
2. To je čovek *koga* znam iz škole. (Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord als lijdend voorwerp, enkelvoud, mannelijk)
3. Film *koji* smo gledali bio je dobar. (Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord als lijdend voorwerp, enkelvoud, onzijdig)
4. Devojka *koga* sam video juče je moja prijateljica. (Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord als lijdend voorwerp, enkelvoud, mannelijk – mislimo na osobu muškog roda u ovoj rečenici)
5. Kuća *koju* želim da kupim je velika. (Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord als lijdend voorwerp, enkelvoud, vrouwelijk)
6. Ljude *koga* sam sreo bilo je mnogo. (Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord als lijdend voorwerp, meervoud)
7. Pas *koga* volim je crn. (Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord als lijdend voorwerp, enkelvoud, mannelijk)
8. Mačku *koju* hranim vidiš u dvorištu. (Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord als lijdend voorwerp, enkelvoud, vrouwelijk)
9. Novine *koje* čitam su zanimljive. (Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord als lijdend voorwerp, meervoud, onzijdig)
10. Ljude *koje* poznajem su dobri. (Gebruik het betrekkelijk voornaamwoord als lijdend voorwerp, meervoud)