1. Eu *vorbesc* românește. (Hint: werkwoord ‘spreken’ in de eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd)
2. Tu *mănânci* un măr. (Hint: werkwoord ‘eten’ in de tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd)
3. El *merge* la școală. (Hint: werkwoord ‘gaan’ in de derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd)
4. Noi *învățăm* limba română. (Hint: werkwoord ‘leren’ in de eerste persoon meervoud tegenwoordige tijd)
5. Voi *lucrați* împreună. (Hint: werkwoord ‘werken’ in de tweede persoon meervoud tegenwoordige tijd)
6. Ei *joacă* fotbal. (Hint: werkwoord ‘spelen’ in de derde persoon meervoud tegenwoordige tijd)
7. Eu *scriu* o scrisoare. (Hint: werkwoord ‘schrijven’ in de eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd)
8. Tu *cumperi* pâine. (Hint: werkwoord ‘kopen’ in de tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd)
9. Ea *ascultă* muzică. (Hint: werkwoord ‘luisteren’ in de derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd)
10. Noi *căutăm* cheia. (Hint: werkwoord ‘zoeken’ in de eerste persoon meervoud tegenwoordige tijd)

1. *Eu* sunt student. (Hint: persoonlijk voornaamwoord voor ‘ik’)
2. *Tu* ești prietenul meu. (Hint: persoonlijk voornaamwoord voor ‘jij’)
3. *El* este doctor. (Hint: persoonlijk voornaamwoord voor ‘hij’)
4. *Ea* este profesoară. (Hint: persoonlijk voornaamwoord voor ‘zij’ enkelvoud)
5. *Noi* suntem fericiți. (Hint: persoonlijk voornaamwoord voor ‘wij’)
6. *Voi* sunteți acasă. (Hint: persoonlijk voornaamwoord voor ‘jullie’)
7. *Ei* sunt în parc. (Hint: persoonlijk voornaamwoord voor ‘zij’ meervoud, mannelijk of gemengd)
8. *Ele* sunt fete. (Hint: persoonlijk voornaamwoord voor ‘zij’ meervoud, vrouwelijk)
9. *Eu* am o carte. (Hint: persoonlijk voornaamwoord voor ‘ik’)
10. *Tu* ai un câine. (Hint: persoonlijk voornaamwoord voor ‘jij’)