Oefening 1: Vervoeging van werkwoorden in de tegenwoordige tijd
2. Tu *mănânci* merele. (Hint: 2e persoon enkelvoud, werkwoord ‘a mânca’)
3. El *merge* la școală în fiecare zi. (Hint: 3e persoon enkelvoud, werkwoord ‘a merge’)
4. Noi *scriem* scrisori. (Hint: 1e persoon meervoud, werkwoord ‘a scrie’)
5. Voi *citiți* cartea. (Hint: 2e persoon meervoud, werkwoord ‘a citi’)
6. Ei *lucrează* în grădină. (Hint: 3e persoon meervoud, werkwoord ‘a lucra’)
7. Eu *învăț* limbi străine. (Hint: 1e persoon enkelvoud, werkwoord ‘a învăța’)
8. Tu *alergi* în parc. (Hint: 2e persoon enkelvoud, werkwoord ‘a alerga’)
9. Ea *ascultă* muzică. (Hint: 3e persoon enkelvoud, werkwoord ‘a asculta’)
10. Noi *vedem* un film. (Hint: 1e persoon meervoud, werkwoord ‘a vedea’)
Oefening 2: Gebruik van bepaalde en onbepaalde lidwoorden
2. Ea are *o* carte nouă. (Hint: onbepaald lidwoord, vrouwelijk enkelvoud)
3. Vreau să cumpăr *un* măr. (Hint: onbepaald lidwoord, mannelijk enkelvoud)
4. Copiii au *o* floare. (Hint: onbepaald lidwoord, vrouwelijk enkelvoud)
5. El vede *un* om în parc. (Hint: onbepaald lidwoord, mannelijk enkelvoud)
6. Am citit *cartea* ieri. (Hint: bepaald lidwoord, vrouwelijk enkelvoud)
7. Fratele meu are *mașina* roșie. (Hint: bepaald lidwoord, vrouwelijk enkelvoud)
8. Ei au *copiii* la școală. (Hint: bepaald lidwoord, mannelijk meervoud)
9. Noi mâncăm *mărul* verde. (Hint: bepaald lidwoord, mannelijk enkelvoud)
10. Tu citești *cartea* interesantă. (Hint: bepaald lidwoord, vrouwelijk enkelvoud)