Oefening 1: Attributieve bijvoeglijke naamwoorden in het mannelijk enkelvoud
2. Lubię *zielony* kubek. (Gebruik de juiste vorm van ‘groen’ voor mannelijk enkelvoud)
3. Mam *duży* dom. (Gebruik het bijvoeglijk naamwoord voor ‘groot’ in mannelijk enkelvoud)
4. To jest *ciekawy* film. (Gebruik ‘interessant’ als mannelijk enkelvoud)
5. Widzę *stary* most. (Gebruik de juiste vorm van ‘oud’ voor mannelijk enkelvoud)
6. Kupiłem *drogi* prezent. (Gebruik het bijvoeglijk naamwoord voor ‘duur’ in mannelijk enkelvoud)
7. To jest *ładny* obraz. (Gebruik ‘mooi’ in mannelijk enkelvoud)
8. Mam *dobry* pomysł. (Gebruik het bijvoeglijk naamwoord voor ‘goed’ in mannelijk enkelvoud)
9. To jest *szybki* pociąg. (Gebruik ‘snel’ in mannelijk enkelvoud)
10. On ma *mały* pokój. (Gebruik het bijvoeglijk naamwoord voor ‘klein’ in mannelijk enkelvoud)
Oefening 2: Attributieve bijvoeglijke naamwoorden in het vrouwelijk enkelvoud
2. Mam *zieloną* filiżankę. (Gebruik de juiste vorm van ‘groen’ voor vrouwelijk enkelvoud)
3. To jest *duża* szkoła. (Gebruik het bijvoeglijk naamwoord voor ‘groot’ in vrouwelijk enkelvoud)
4. Lubię *ciekawą* historię. (Gebruik ‘interessant’ als vrouwelijk enkelvoud)
5. Widzę *starą* ulicę. (Gebruik de juiste vorm van ‘oud’ voor vrouwelijk enkelvoud)
6. Kupiłam *drogą* sukienkę. (Gebruik het bijvoeglijk naamwoord voor ‘duur’ in vrouwelijk enkelvoud)
7. To jest *ładna* dziewczyna. (Gebruik ‘mooi’ in vrouwelijk enkelvoud)
8. Mam *dobrą* radę. (Gebruik het bijvoeglijk naamwoord voor ‘goed’ in vrouwelijk enkelvoud)
9. To jest *szybka* rzeka. (Gebruik ‘snel’ in vrouwelijk enkelvoud)
10. Ona ma *małą* torbę. (Gebruik het bijvoeglijk naamwoord voor ‘klein’ in vrouwelijk enkelvoud)