1. *Ten* chłopiec jest wysoki. (Hint: mannelijk enkelvoud, nominatief)
2. Widzę *tą* dziewczynę w parku. (Hint: vrouwelijk enkelvoud, accusatief)
3. To jest *to* dziecko. (Hint: onzijdig enkelvoud, nominatief)
4. *Ci* mężczyźni pracują w biurze. (Hint: mannelijk meervoud, nominatief)
5. Lubię *te* kwiaty. (Hint: vrouwelijk meervoud, accusatief)
6. *Ta* książka jest ciekawa. (Hint: vrouwelijk enkelvoud, nominatief)
7. Słyszę *te* psy na ulicy. (Hint: mannelijk meervoud, accusatief)
8. *Ten* dom jest duży. (Hint: mannelijk enkelvoud, nominatief)
9. Spotkałem *tą* nauczycielkę w sklepie. (Hint: vrouwelijk enkelvoud, accusatief)
10. *To* okno jest otwarte. (Hint: onzijdig enkelvoud, nominatief)

1. Widzę *tego* chłopca na boisku. (Hint: mannelijk enkelvoud, accusatief)
2. Kupuję *tą* sukienkę na imprezę. (Hint: vrouwelijk enkelvoud, accusatief)
3. Kocham *to* zwierzę w zoo. (Hint: onzijdig enkelvoud, accusatief)
4. Zaprosiłem *tych* przyjaciół na obiad. (Hint: mannelijk meervoud, accusatief)
5. Lubię *te* jabłka na stole. (Hint: onzijdig meervoud, accusatief)
6. Szukam *tej* torby pod stołem. (Hint: vrouwelijk enkelvoud, accusatief)
7. Pomagam *temu* mężczyźnie z zakupami. (Hint: mannelijk enkelvoud, datief/accusatief)
8. Oglądam *ten* film w telewizji. (Hint: mannelijk enkelvoud, accusatief)
9. Spotkałem *tę* nauczycielkę w bibliotece. (Hint: vrouwelijk enkelvoud, accusatief)
10. Zamówiłem *to* ciasto na deser. (Hint: onzijdig enkelvoud, accusatief)